Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/14

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ken, die ons aan de Engelsche heerschappij brengen; het al tot achterdeel van Grave Maurinck, die onze ingeboren heer is."

Eene andere stem antwoordde er op:

»Wel, vrienden! daar mocht God voor geloofd worden, zoo we die groote Koningin Elisabeth voor Souvereine Prinsesse kregen, dat zou ons beter te stade komen, dan al die kleine prinsen en heeren uit Holland, die het gemunt hebben op Utrecht’s ondergang."

»Dat zijn oorblazerijen van de Reingoudsche factie. De Grave Maurinck zal een grootdadig heer zijn, als zijn vader, de Prins; en hij zal alle steden van de Unie gelijkelijk voorstaan!"

»Dat zijn schijnschoone beloften van de politieken, die den ondergang van de religie bedoelen. De Grave Maurinck is een knaap, en wat zijn heer voogd is, weet een ieder — een ongodist, die de kerkelijken haat en den waren Godsdienst in verachting heeft."

»Hij houdt het met de Paapschen! Hij heeft het hart bij de Françoijsen!" weerklonken van twee zijden de stemmen toejuichend.

»Weg met de Reingoudisten!" krijschte het uit den vorigen groep.

»Weg met de voorstanders der Papen! Weg met de politieken!" klonk het tegenkoor.

»Lang leve de Koningin Elisabeth!"

»En de groote Graaf van Leycester!" ondersteunden anderen de eersten.

Hun toon vond zóó veel echo, dat de zwakkere kreten der minderheid hierdoor gesmoord werden; want het geheel der openlijke tegenstanders van de Leycestersche partij was in Utrecht zeer zwak, vond vooral onder het volk weinig aanhangers, en het was zelfs vreemd, dat zij zich durfden laten hooren in deze oogenblikken. Maar het volk dier dagen kon niet koel-