Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/15

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bloedig twisten zien, zonder er eigen strijdleuzen in te mengen; het verkeerde in zulk een staat van opgewondenheid, en het had zóó veel deelneming, zóó veel medekennis in de Staats- en Kerkgeschillen, dat het zich niet onthouden kon, dit alles uit te spreken ten tijde en ten ontijde. Het bleek nu vooral ten ontijde, niet enkel door het noemen van namen, die waarschijnlijk aan de hoofdkwestie volkomen vreemd waren, en die althans in deze oogenblikken door niets iemands voorliefde of tegenzin hadden opgewekt, maar ook, omdat er een persoon naderde, die dit alles hoog konde opnemen, en die niet gewoon was, lang bij oorzaak of aanleiding te vertoeven, als hij voor zich zag of meende te zien, wat men toenmaals »een tumult onder ’t volk" noemde.

Een statelijke stoet van knechten ging hem vóór en omringde hem, allen zóó wel gewapend, dat ze voor eene lijfwacht konden volstaan; nauwelijks zag de volksmenigte dien stoet naderen, of zij week eerbiedig ter zijde, smoorde de kreten waartoe de mond zich reeds had geopend, en riep met een zeker ontzag, doch getemperd door welgevallen: »De Burgemeester! De Burgemeester! Mijnheer Gerard Prouninck!"

Want in waarheid, Prouninck was gevreesd in Utrecht, maar ook geliefd. Het is waar, onder edelen en grooten had hij zijne vijanden, maar onder ’t volk had hij zijne vrienden; onder ’t volk, waarin ik mede begrijp, zoowel de gegoede ingezeten burgers, als de zoogenaamde kleine lieden, was hij ongemeen bemind en ontzien. Hij vereenigde daartoe veel. De geheele partij, die Reingoud’s genie, gesterkt door al de macht die Leycester tot de zijne had gesteld, zich verkregen had te Utrecht, had zich na diens val terstond rondom Prouninck vereenigd, en dien, den deelgenoot en voltrekker van Reingoud’s plannen, terstond voor hoofd erkend. Wie uit afschrik voor een naam die hatelijk was geworden, vooral omdat hij de verdenking van