Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/19

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

der onpartijdigheid. »En nog wel bij meester Jan Cornelisz.," ging hij voort, nu eerst met opmerkzaamheid naar het huis ziende, »nu, weest daar zeker van, mannen! in dat huis dáár gebeurt niets tegen God, het Vaderland of Hare Majesteit, dan tegen dank van den heer des huizes, zoo willen wij daarin voorzien. Vooreerst, gij, mannen! gaat uitéén. Het zijn geene tijden, om zonder noodwendigheid samenscholingen te houden op straat, en wie ietwat goeds wil doen, ga heen en waarschuwe de wacht onder den Plompen Toren, dat zij zich samentrekke op dit punt."

En of het vanzelf sprak, dat zijn bevel gehoorzaamd werd, zoo haast als gegeven, wendde hij zijn paard ietwat om, en gaf den voetknechten, die hem het dichtst omringden, met een paar woorden eene order. Deze wenkten de anderen, die hem voorgingen en stelden zich als wacht bij de deur; toen steeg hij af, gaf de teugels van zijn paard in de hand van een palfrenier en trad naar het huis de Engel, waar het zoo satanisch toeging. Eene zulke tusschenkomst had de wanhopige Jan Cornelisz. zich sinds lang gewenscht, zonder een middel te weten, om zich die te verzekeren. »Dat toch van al die luiden niemand zich beweegt, om de schutterwacht te roepen!" sprak hij als in wanhoop. «Als er een Engelschman valt, of ook slechts verzeerd wordt in mijn huis, dan ben ik een verloren man! Wee mijner! daar heeft de Engelsche kornet zijn zwaard getrokken, en de scholieren zijn doorgaans van knijfen voorzien! Daar hebben wij het, ze krijgen hunne koerden uit de schede! Bescherm ons, Heer! want daar gaat bloed stroomen!" En de jammerende man, te zwak, om uit zijn eigen huis te weren, wie er onraad bracht, dekte zich de oogen met de handpalmen van angst en afschuw, om het ten minste niet te zien, en zonk toen op zijne houten winkelschabel neder, half in zwijm.