Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/20

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Op datzelfde oogenblik trad Prouninck het huis binnen. Het was hoog tijd, want werkelijk waren de hartstochten der twistenden door de opwinding van den strijd tot zulk eene duizeling opgedreven, dat zij elkanders bloed eischten, en de scherpe wapenen trokken, die ongelukkig te dien tijde aan ieders zijde blonken, en, helaas! niet als nuttelooze pronk, maar wel degelijk tot veelvuldig gebruik.

»Hoe nu dit, meester Cornelisz.?" dus wendde zich Prouninck tot dezen, die van blijdschap bij ’t zien van een helper uit zijn schuilhoek te voorschijn sprong. »Gij, die voor een vredig poorter bekend staat, duldt ge dus onraad in uw huis, dat ge zulken ergerlijken twist en rumoer niet stuit…"

»Ik kon ’t niet weren!" riep de geplaagde man met wanhoop. »Uwe Edelheid ziet mij gansch in disperacie, en deze luiden gaan elkander te lijf met knijf en zijdgeweer, zonder dat ik daar ietwat tegen vermag; moge de overheid het weren!"

»Doch wat is de oorzaak van dit geschil?" vroeg Prouninck, die, als de schoolmeester in de fabel, niet redden wilde, voordat hij eerst eene boetpredikatie had gehouden.

»Mijne lieve edele heer! ik ben er zelf onkundig af. wellicht, als ’t u gelukt is dit te dempen, zal daar één hunner zich daar vinden, die ’t u verkondigt; ’t zijn scholieren en Engelschen, die daar vechten, dat is al wat ik u zeggen kan; en eer ik u uiteenzet, hoe het bijkwam, is daar moord en doodslag geschied, zie doch om!"

»Gij hebt gelijk," hernam Prouninck glimlachend, »eerst twist smooren en daarna procedeeren, om de cause van ’t verschil te ondertasten." Toen recht op den joelenden hoop toegaande, met de houding, die Czaar Peter moet hebben aangenomen, in ’t midden van de saamgezworene Strelitzers, riep hij in ’t Engelsch, met zijne sterke en klare basstem:

»Gemak! gij Gentlemen! steekt uwe zwaarden op en laat af