Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/252

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Dat is gansch buiten menschen vermogen; maar nu, meester Rueel! ik bid u, ik bezweer u! zweer mij een eed, dat gij de schandelijke wanorde, waarin, gij mij gezien hebt, nooit — nooit zult verraden, aan niemand!"

»Ik zweer niet, zonder den uitersten nooddwang; maar ik beloof nooit, zonder te houden; en ik beloof te doen, wat gij vraagt."

»Geef mij dan ook het éénige, wat gij mij geven kunt: rust!" sprak hij afgemat. »Gij weet," voegde hij er bij, half lachend, half ernstig, »onze afspraak was!; elkanders grenzen niet te overschrijden."

»Ik weet het, de Maulde!" sprak Wijndrik treurig, »en sinds ik niets beters voor u doen kan, ga ik."

De Maulde antwoordde niet, maar drukte hem de hand, en toen Wijndrik naar hem omzag, zag hij hem waggelend zich vasthouden aan een leunstoel. Ondanks zich zelf — want hij had op de Maulde willen letten — bracht Wijndrik een tijdlang daarna nog een offer aan den slaap op zulke wijze, dat hij zich niet uit die bewusteloosheid ophief, dan toen een bediende hem kwam wekken, met het woord:

»De heer van Brakel laat naar uwe gezondheid vernemen, sinds de ontbijtklok voor u tevergeefs heeft geluid."

»Is het dan zóó laat?" vroeg Wijndrik.

»Laat, heer? alle gasten zijn reeds her en der verspreid; mijn heer wacht u…"

»En jonker de Maulde?"

»Jonker de Maulde is, als altijd, het vroegst gerezen van allen; die is al met het dagen tot de wolvenjacht uitgereden."

»En was hij wel, volkomen wel?"

»Of jonker de Maulde wèl was? Wie zag dien heer ooit onpasselijk of onlustig?"