Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/302

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De Friesche edelman, zich wel wat vreemd en verlaten vindende in dien bonten kring, wendde zich tot den persoon, die: hem als Burgemeester Prouninck was aangewezen; en nadat hij zich had bekend gemaakt als een vertrouwd edelman van Graaf Lodewijk van Nassau, ontstond er tusschen hen een gesprek, dat wel ernstig en gewichtig moest zijn; want het gelaat van den laatste werd hoe langs zoo strakker, en eindelijk, als kon hij, hetgeen hem werd medegedeeld, niet langer alléén dragen, riep hij Mylord North tot zich, en de heer Kiligrew voegde zich ook bij hen, en daarop ontstond er tusschen die allen opnieuw een druk en levendig onderhoud, waarbij de Fries meestal het woord voerde.

Intusschen was in eene aangrenzende zaal de dans reeds aangevangen, en de Prinses zelve had zich in de dansende rijen, mede bewogen, nu eens opgeleid door een heer uit den Utrechtschen adel, dan weer door een Engelschen Lord of door één der Hollandsche jongelieden van aanzien, en zij gaf zich over aan dit vermaak met zóó veel lust en zóó veel uiterlijke onbezorgdheid, als ware zij eene jonkvrouw, die nog alles van het leven moest wachten en die nog geene kennis had gemaakt met de smartelijke teleurstellingen er van.

Toen zij eindelijk besloot eene wijle te rusten, en den arm nam van jonkheer Pieter Ruisch, om naar de andere zaal te gaan, zag zij aan den ingang er van twee mannen, die beiden strak en onafgebroken op haar gestaard hadden, maar zeker met zeer verschillend doel en gewaarwordingen — Nicolaas de Maulde en Lieuwert Manninga.

De eerste met voortdurend welbehagen en een brandenden wensch, aan wier vervulling hij zelf niet geloofde, haar cavalier te zijn; de ander met het verwijt in ’t oog, van wie eene zulke overgegevenheid aan ’t vermaak in haren toestand wat gewaagd en