Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/303

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

wat onbetamelijk voorkwam; maar zijn voorhoofd scheen zich te ontrimpelen, toen de Prinses haar geleider losliet en tot hem kwam, zeggende:

»Nu is der gastvrouwe plicht tegenover de liefhebbers van den dans volbracht, en ik ga nog wat woorden wisselen met den ernsthaften ambassadeur van mijn heer neef."

Zij trok hem mede in een hoek van den schoorsteen, die thans verlaten was, daar de oudere gasten zich tot den feestdisch begaven, terwijl de jongelieden nog dansten.

»Ik heb eene vraag aan u te doen, die zóó weinig uitstel kan lijden, dat ik niet wachten kan tot ik u in de ruste van mijn kabinet kan onderhouden," zeide de Prinses. »Ik had Graaf Lodewijk zelf hier gewacht te avond, en dáárom had ik afspraak gemaakt om morgen een antwoord te geven op iets, daarin ik meest op hem rekende." En zij droeg hem het verlangen van Cosmo voor, vooreerst in eenigen goeden rang bij het leger geplaatst te worden, om later recht te hebben, eene compagnie te koopen. Zij moest hem den tegenwoordigen stand van den Piémontees bekend maken, en al kleurde zij dit alles zoo bevallig als mogelijk, hij zag toch de waarheid juist genoeg om te antwoorden:

»Dat zal niet kunnen zijn, mevrouwe! zelf niet, al ware ’t dat die Cosmo zijne goede afkomst bewees. Reeds is ’t hier genoeg vreemdeling te zijn, om verworpen en gewantrouwd te worden, en dan nog een Italiaan! Ik geloof niet, dat Graaf Lodewijk zijne goede verstandhouding met de krijgsbevelhebbers en zijne achtbaarheid bij de soldaten zou willen wagen aan ’t voorthelpen van een zulken in het leger, om niet te zeggen hoe licht de burgers daaruit achterdenken konden scheppen; het heeft niet zoo uitnemend groote diensten van de Engelsche krijgsluiden, om zich zoo machtig gezet te toonen op den dienst van uitlanders… En het is zelfs eene mijner commissiën, u vanwege Zijne Vorstelijke Genade te adverteeren, toch niet al