Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/318

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

haven, de stad uit en beleggen hunne vergaderingen tot Wijk bij Duurstede. De wethouderschap van Utrecht verbiedt daarop alle inwoonderen, die tot de edelen of gekorenen behoorden, ter dagvaart te trekken buiten de stad, onder poene van daar niet weder in te mogen komen, zoo zij ’t overtraden."

»Nu, en vonden zich zulke moedigen, die het toch waagden?"

»De meeste gerechtigden hebben het stout doorgezet, en blijven zich juist onthouden tot Wijk bij Duurstede, terwijl Moersbergen en Buth zich hunne zaak aantrekken te ’s Hage en die loffelijk steunen bij de Algemeene Staten."

»Te hooren, dat er nog zoo moedig gestreden en zoo stout volhard wordt, is mij verkwikkende balsem, waar ik machteloos en roerloos niets kan dan lijden!"

»Ge kunt ook handelen, en ik ben hier om u te zeggen, hoe?"

»God weet, dat ik tijd, bloed en geld ten beste hebbe, om maar den geringsten steun te geven aan zoo edele poging."

»Het zal u daarbij goede vrucht opleveren. De openlijke terugkeer in Utrecht wordt u gewaarborgd, als gij die zaak en onze plannen steunt."

»Die vreugd! Laat ik toch hooren, wat ik doen moet."

»Nu dan, het is alreede wel gebleken, dat deze ongeruste woelige geesten meer bekwaam in ’t afbreken zijn dan in ’t bouwen, als dat meest gaat, en waar hunne rouwe stoutheid wint, heeft hunne losse onvoorzichtigheid moeite te houden. Waar ze niet zulken bijval zien als ze zich vleiden, toonen zij zich licht versaagd, vergetende de vrienden te steunen, en den vijand krachtig te weren."

»Da! meester Gerard Prouninck is geen zwak man en, als nu blijkt, geen laf regent."

»Neen voorwaar, hij is geene juffer, maar hij kon niets alleen."

»Jonkheer Pieter Ruisch, de eerste Burgemeester, die zijn mederegent heet, is in de daad niets dan een naam en een zegel;