Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/79

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

woord: Staatswijsheid op de tonge hebt, haar gehoor zoudt geven en van den dienaar uwer vijanden door verwantschapskracht uw bondgenoot maken."

»Dat zou niet kwalijk wezen, vooral daar mij bondgenooten noodig zijn; alleen, daar ik de verzekering heb, dat dit nooit wezen zal…"

»Zie doch, hoe hebt gij die fraaie verzekering gekregen?"

»Vooreerst heb ik haar uit mijne kennis van ’t karakter en de opiniën van Wijndrik, vorders uit den aard zijner zending te herwaarts, die men alléén aan een welvertrouwd persoon zou geven, en eindelijk, omdat ik mij alreede met hem gebotst heb op den raadhuize."

»Dat hem zeer heeft bedroefd en ontrust, als hij mij heeft geklaagd."

»Zeker! Nu, dat is geen kwaad voorbeduidsel," hervatte Prouninck half ironiek, half oprecht. »Zoo heeft hij er ten minste consciëntie van, dat hij zich zelf het eerst benadeelt met mij te dwarsdrijven."

»Zeg het mij oprecht, Prouninck! als hij het meiske vroeg, zoudt gij ’t hem weigeren?"

»Hebt ge die vraag van hem in last?"

»Mij dunkt, eene moeder mag haar doen op eigen gelegenheid, Gerard!"

»Aannemen voor schoonzoon kan ik hem niet, de tijden loopen er niet naar."

»Ik achte het juist, in zware tijden, als deze, zake te wezen, zijne dochter te voorzien van een goeden man."

»Zoo meene ik ook, vrouw! doch zie niet in, dat die man juist Wijndrik Rueel zou moeten heeten."

»Toch zou een meiske, als onze Maria, met een man, als Wijndrik, heerlijk beholpen zijn, en ik hoop doch niet, dat gij er op denkt, ons kind aan een Engelschen uitlander te geven,