Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/88

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bezitten kon op haar twintigste jaar, om haar nieuwen toestand, ten aanzien van het vaderland en voor zich zelve, met waardigheid te dragen, en zóódat zij niet de verdenking der menschen op zich laadde, noch de berisping van haar geweten verdiende. De Prinses had dit gedaan; hare persoonlijkheid, hare betrekkingen, hare jeugd, en zelfs hare schoonheid, maakten het haar zoo goed als onmogelijk; zij had zich vrijwillig gewaagd aan die verzoekingen, waarvan gezegd is: wie er zich in begeeft, komt er in om; en zekerlijk, wij vinden haar in een staat, die dat omkomen al zeer nabij is, In het oog der wereld was zij reeds verloren; haar rang stelde haar zeer in het licht en op eene hoogte; haar exceptioneele toestand hield als vanzelve de belangstelling en nieuwsgierigheid van allen op haar gevestigd. Hare omgeving stelde haar bloot; zij had niet eenmaal scherpzinnigheid genoeg om dat vooruit te zien, en geene vastheid genoeg om het te veranderen, zelfs al predikte het haar de ondervinding; en hare gedragingen spraken althans geene vermoedens tegen. Dat is ook nog het noodlottige van iets te doen tegen plicht, zelfs met goedkeuring van de wereld: de daad heeft zij toegejuicht, de gevolgen, de noodwendige uitkomst er van neemt zij niet onder diezelfde sauvegarde. En zij smaalt niet te minder op de vruchten, al heeft zij zelf den boom helpen plan, ten, die ze voortbrengt. Het gaat er mee als bij het schaatsenrijden; iedereen ziet heel graag een vaardig meester in die kunst zijne wildste en gevaarlijke sprongen maken, mits hij niet valle, want valt hij, dan lacht men hem uit. De Prinses de Chimay is nog niet gevallen, maar zij strijdt niet om te blijven staan; zij denkt er niet eens aan, dat zij strijden moet; zij leeft voort, zonder waarachtig goed inzicht van haar toestand, zonder geweten van wat zij was en wezen moest. En hoewel men mij heeft gezegd, dat schoone dames in allerlei toestanden, zelfs in onzen tijd. waarin men toch zooveel en zoo gaarne rekent, er niet van