Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/64

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Fabian glimlachte minachtend.

»Hetzij! ik zal mijn triomf nog in stilte vieren; ge kunt toch niets daartegen doen, dat die eenmaal volmaakt zal zijn!"

Daarop vervolgde hij meer hartstochtelijk, en uittartend, dan met de kalmte van den waren moed:

»En dus, mijne heeren! ge hebt u mijne rechters gesteld; ik heb mijne schuld bekend; ik ben in uwe handen. Stelt u nu mijne beulen! Mijn dood zal nog ietwat meer gerucht maken dan mijn leven; ik beloof het u!"

»Wij zullen ons nu alleenlijk van uw persoon verzekeren, mijnheer!" hernam Wilkes, en begaf zich buiten de zaal om zijne maatregelen te nemen.

In dien tusschentijd sprak Fabian zacht tot Norrits:

»Wat dunkt u, heb ik woord gehouden?"

»Dat hebt gij, en daarenboven, gij zijt genoeg de vijand van Leycester, dan dat ik niet een groot belang zou hebben bij uwe vrijheid…, en die bevorderen zal uit alle macht."

»Vergeet dan bovenal niet, die dochter van Jan Cornelisz. tot mij te zenden!" hernam Fabian, maar snel hernam hij zijne plaats. Wilkes kwam terug. De bevelhebber van een vendel Hollandsch voetvolk, dat te dezer gelegenheid in het Duitsche Huis dienst deed als eerewacht, vergezelde hem; met eenig ceremonieel trad deze naar hem toe, en vroeg hem zijn wapen, een zeker kort zijdgeweer of dagge, waarvan ieder particulier te dien dage was voorzien. Fabian gaf het hem met zijn sarcastischen glimlach, terwijl hij sprak:

»Ach! dit was niet mijn gevaarlijkste wapen."

»Ah, dio! ili cavaliero! is master Fabian in eigen persoon!" sprak toen de officier, terwijl hij dien aannam.

»Si., si., Cosimo! son io! En gij, in trouwe, gij klimt in rang; ge waart zoo iets als… bravo! ge laat u nu gebruiken als boefleider?"