Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/73

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

brengen; veroorlooft mij even tot hem te gaan," sprak de hopman.

»Eilieve! geef u die moeite niet, doe die zaak hier af!" bad Ada.

»Als ik haar geen gehoor geef, denkt gij op eene conspiratie tegen morgen," glimlachte de Maulde, Wijndrik aanziende, en hij beval, dat de krijgsman zou binnentreden.

De krijgsman trad binnen; maar het was niet een jeugdige vaandrig met een rapport: het was de bejaarde luitenant Cosmo Pescarengis met eene mondelinge boodschap, die hij, na eenige omstandigheden, zijn hopman influisterde in eene vreemde taal. Cosmo en de Maulde zagen elkander gewoonlijk niet dan in dienstzaken, en dan was hunne verhouding, vooral in den laatsten tijd, vrij strak. Nu echter zag men de Maulde sidderen, kleuren en verbleeken in een oogenblik, onder tranen glimlachen tot Cosmo en hem de hand drukken, toen hij hem ontsloeg. Men kon hem daarbij de uiterste ontroering aanzien, maar toch Ada en Wijndrik zagen van dat alles niets; want de eerste, door het hard en onaangenaam voorkomen van Cosmo afgeschrikt, hield de oogen strak op haar werk geslagen, en de andere, uit bescheidenheid en om den schijn van mistrouwen te ontgaan, teekende de laatste apostillen op een stuk, waaraan hij dien avond had zitten schrijven.

Zoo haast de Maulde Pescarengis zijn afscheid had gegeven, wendde hij zich tot Ada, en sprak met zekere gejaagdheid:

»Hoe het mij spijt, melieve!… ik moet henen… gun mij oorlof te nemen…"

Ada antwoordde niets; die plotselinge verwijdering, waar zij gehoopt had, den ganschen avond met den geliefde samen te zijn, was haar eene xóó groote teleurstelling, dat zij tranen voelde opwellen in haar oog, en zij zweeg uit vrees, dat hare stem zelfs die aandoening zou verraden, waarover zij zelve zich schaamde.

»Dienstzaken?" vroeg Wijndrik, even van zijn geschrift opziende.