Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/85

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

te dienen, als ge hen behouden en uitredden kunt, door een heftiger krachtsinspanning, wilt ge u niet eenmaal daartoe aangrijpen, hebt gij niet eenmaal lust, datzelfde te doen, wat ik wil en wage, niet om te behouden, niet om te redden, wat mij lief is, niet om te herwinnen, wat mij ontnomen was, maar slechts om het verlorene te wreken! Voorwaar! met dezen voortgang zult ge beter doen u stillekens bij ’t spinnewiel neder te zetten, om de lijkwade gereed te hebben voor den eersten welbeminden, dien de tyran den dood zal geven; dit is beter uwe taak, sinds u macht en kracht ontbreekt, om hen te veiligen en u zelven te verweren. Sinds daar geene manhafte deugd genoeg bij u gevonden wordt, die ietwat groots durft ondernemen, met onzekerheid van uitkomst."

Deze verwijtingen, op zulk en toon uitgesproken, vielen niet meer in koele gemoederen, daar de schokken van onrust en schrik de vrouwelijke zenuwen reeds overprikkeld hadden en het hoofd opgewonden; sommige harer namen de houding aan, of ze drift voor toorn, en aanklachten voor verwijten zouden teruggeven, andere snikten luider en schreiden heftiger, als zagen zij reeds de onheilen naderen, die men haar voorspelde, en die hare hulpeloosheid niet wist te weren; ééne harer stond op en vatte het woord voor allen, en zeker in den geest der meerderheid. Het was vrouwe Johanna van Darthuizen, eene scherpe, levendige bruinet van eene forsche gestalte, en aan wier hooggekleurde tint het te zien was, dat zij niet tot de lankmoedigsten behoorde:

»Luister, mevrouwe van Hemert!" sprak zij heftig,"wij beklagen uw deerlijken jammer, maar gij moogt ons niet met onbillijke verwijten aangaan, of wij ook zullen spreken. Gij zegt, dat wij niets durven en niets gedaan hebben tot vordering van de goede zaak, wil dan luisteren en aanhooren wat wij gedaan hebben, en daarna oordeel! Ik spreke voor allen, ik zal ook van