Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/87

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

traiteerd, en heeft, door hare zoete redenen en minnelijke vertoogen, hem weten te winnen voor onze cause. Daar ben ik zelve, van wie gij het allen weet, hoe ik mijn gemaal, die zijne gratie en vrijheid tot terugkeer uit ballingschap kon verkrijgen, door tusschenkomst van des Graven vrienden, aangezet heb om niet te accepteeren, maar veeleer een beter getijde af te wachten, zich openlijk partij te stellen tegen Leycester, en later triomfantelijk te keeren na diens val, niet uit gunst, maar door kracht van recht. En zie, mijn beminde heer houdt zich nu in Holland op, en ’t is ook geenszins om niet, als ge denken kunt, dat we ons deze scheiding getroosten. Zal ik zwijgen van mevrouwe van Wittenhorst, wie te roemen beter hare nicht paste, die haar toch prijze en eere onthoudt? Edele vrouwe Walburg! wat dankt de goede zaak u niet al, sinds gij door uwe zachte oogen den geweldigen krijgsman dwingt, dien wij als vijand, dus veel te duchten zouden hebben, en die ons nu veellicht tot heimelijken bondgenoot strekt. En toch zoudt gij zeggen, na dit alles, dat er door ons weinig was verricht, mevrouwe van Hemert! Nu dan! als ge dus oordeelt, zeg ons, wat gij gedaan hebt, dat daarnevens te gelijken is! Wat anders nog dan u heftig aanstellen, zoo vaak wij samen zijn, en ons aanklagen van lauwen ijver? Spreek nu op, en laat ons hooren van u!"

De ongelukkige weduwe scheen wel niet getroffen door den toon van verwijt, dien men tegen haar aannam; want strak en roerloos was zij blijven staan, zooals ze stond, zonder teeken te geven van spijt of toorn; veeleer toonde zij vreugd en deelneming bij ieder bewijs, dat men aanvoerde als tegen haar. Nu hernam zij op een toon, die zij trachtte kalm en waardig te maken:

»Wat er gedaan werd, is goed, is niet weinig, en gij hebt hierin gelijk, gij kunt ailen trotsen op feiten, daarnevens ik er geene heb aan te wijzen; ik zou wel kunnen spreken van menigen ridderlijken edelman, op het zien dezer rouwsluiers en mijner