Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/91

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

mevrouwe van Hemert. »Een man aan eene vrouw! een krijgsman, die bang is…"

»Een krijgsman, die zijn eed heeft te houden en zijne eer te ontzien. "

»Door vrouwen te versagen en te vervolgen!" riep er ééne met bitsheid.

»Zoo niet te verraden!" voegde er eene andere in wilden toorn bij.

»Wel mogelijk! Mevrouwe, heulende met haar heldhaftigen minnaar, kan ons verraden hebben aan hem!" sprak de vurige Johanna van Darthuizen scherp.

»En hij ons al t’ zamen weer aan de vreemde tirannen!" gilden sommige vrouwen, zich zelve opwindende tot angst en ontzetting; en op mevrouwe van Wittenhorst aandringende, met wilde en dreigende gebaren.

»Ge zijt uitzinnig, vrouwen en jofferen!" riep dezt, »gij laat u door redelooze drift en radelooze onrust vervoeren tot een uiterste, dus dwaas en onpassend, dat, ware ’t niet om mijne arme nichte, die ik nog hoop af te brengen van haar reuckeloos voornemen, ik ging haastelijk van hier."

»Gij zult niet gaan! gij zult niet gaan, om ons aan uw Engelschman over te leveren."

»Ik zal gaan, vermits ik geen verkeer wil blijven houden met vrouwen, die dus dwaselijk en onbillijk verdenking opvatten," sprak Walburg fier, en deed eenige schreden, terwijl zij tot de vrouwe van Hemert sprak:"Ik bid u, nichte! volg mij; mij dunkt, hier is niet meer uwe plaatse."

»Mijne plaatse is overal, waar ik hope heb, mijn werk te vorderen," sprak deze koel, en keerde zich van haar af.

Walburg trachtte nu. ernstig zich een doortocht te banen door de andere vrouwen heen, die even vast besloten schenen, haar dit te verhinderen, en er ontstond eene verwarring, waarvan