Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/93

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

aigrette van groote diamanten vasthechtte, dekte hem het hoofd. De juister van dit gewaad was dus sterk in tegenstelling met den toestand, waarin men hem dacht te zijn, dat het niet vreemd was, zoo men moeite had, zich in dezen fieren en prachtigen edelman een ontsnapten gevangene te denken; daarbij, zijn scherp geteekend gelaat, zijne flikkerende zwarte oogen, schitterden nog meer van overmoed en van trots, dan al de flonkersteenen van zijn gewaad te zamen.

Toen hij vrouwe Johanna in den kring had teruggevoerd, liet hij hare hand los, nam zijne toque af, kruiste de armen over elkander en zag den kring rond, met ironieken blik en spotachtigen glimlach; toch siste er werkelijke toorn in den snijdenden toon zijner stem, terwijl hij zeide: »Vrouwen! wel zijt gij vrouwen, en kunt uwe natuur niet verloochenen, zelfs niet beheerschen ter wille van de hoogste belangen. Vermetel tot overmoed toe vóór de ure des gevaars, en schuchter als simpele duiven, bij den minsten schijn van tegenspoed, en nog bovenal door twist en onnutte woorden uwe eigene zaak bedervende, en de beste plannen door onverduld en wantrouwen in duigen werpende…"

»Van mij althans zult gij dat niet zeggen, Mylord," sprak nu de weduwe van Hemert;"deze allen kunnen getuigen, hoe ik op u heb gerekend, tegen allen schijn en ondanks aller wederspraak."

De titel, dien de weduwe master Fabian gaf en dien hij zonder bevreemding aannam, bewees, dat zij dieper in zijne geheimen was, dan de overige dames.

Ook antwoordde hij, haar de hand reikende:

»Ook was het wel op u, ééniglijk zelfs op u, mevrouwe! dat ik gerekend had… Groote hartstochten of eene groote smart zijn de adelaarsvleugelen, die ons verheffen boven al wat daar kleins en zwaks is in de menschelijke natuur; die vleugelen zijn de uwe."