Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/95

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

intusschen was het noodig, deze kleeding te kiezen, — eensdeels, omdat men, bij het eerste aanzien, nu master Fabian niet in mij zoeken zal, -- anderdeels, om zonder hinder op de reize bij mijne vlucht, of bij ongeval, eenige duizend ponden schats met mij te voeren, die altijd van goede hulp zijn bij ondernemingen als de onze. Is deze opheldering u voldoende, mijne dames?"

Zij was het slechts ten deele; was die man master Fabian niet, wie was hij dan? — En hadden deze dames in hare zucht, om, als zij ’t noemden, de zaak van ’t Vaderland te dienen, zich rustig en volgaarne het geleide van een arm en eenvoudig man getroost, met wien zij zich reeds als hun taalmeester hadden gemeenzaam gemaakt; — nu diezelfde persoon een rijk en voornaam cavalier bleek, van aanzienlijke afkomst zeker, en in ’t bezit van hoogen rang en fortuin, maar wiens verleden hij verborg als eene schuld, en wiens plannen voor de toekomst even duister waren; — nu veranderde voor haar de zaak van gedaante. Had hij het noodig geacht, zich zóó lang voor haar te vermommen, om onder een geringen naam diep in hare gemeenzaamheid te dringen, dan kon hij ook nu haar misleiden, en men was voor niets gewaarborgd, van niets zeker… Zoo redeneerden de ouderen en schranderen onder de dames. De jongeren redeneerden niet. Zij voelden, dat het niet passend was, met een vreemden edelman van dit voorkomen eene reize van eenige dagen (bij de slechte wegen en het gebrek aan snelle vervoermiddelen, en de omwegen, die men wellicht nemen moest, zou eene reis naar den Haag langen tijd nemen) te aanvaarden. Met master Fabian, dat was zoo goed als met een hofmeester of vertrouwden bediende. Met dezen prachtigen en verleidelijken cavalier, die zich Mylord liet noemen, en die er uitzag als een prins op een hoffeest… met dezen wilden en konden zij niet gaan, zoo zij niet den naam van zedige