Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/96

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

en eerbare vrouwen wilden verliezen; en zij hadden wel hare rust, wel hare fortuin veil voor hare plannen; maar hare eer, haar goeden roep… neen! die waagde geene Hollandsche vrouwe op zulken kans… En waren er onder de jeugdigsten en lichtzinnigsten, die het misschien nog heimelijk wilden, zij durfden er wel niet openlijk voor uitkomen, tegenover hare wijzere en bedachtzamere gezusters…; allen dus dankten of verontschuldigden zich op eenige wijze. Alléén mevrouwe van Hemert bleef standvastig bij haar eerste besluit; eensdeels wist zij sinds lang, dat Fabian niet de behoeftige en geringe persoon was, dien hij zich voordeed; anderdeels was zij niet in een toestand, die haar kalmte en vrijheid van geest liet om, met vrouwelijke fijnheid van gevoel, de eischen der kieschheid te wegen. Zij had de schaamte, de schuchterheid, de zedigheid harer sekse verleerd en vergeten; zij had een doel, en zij ging er recht door op aan, of zonder naar den weg te zien, waar langs zij er kwam; daar waren voor haar geene hindernissen, geene belemmeringen; zij zag over alles heen; zij was boven alles.

Nog eene andere vrouw had denzelfden moed: Vrouwe Johanna van Darthuizen, gehuwde vrouw, niet meer in hare eerste jeugd, en hoewel nog jeugdig en schoon, toch van een voorkomen, dat meer geschikt was, een man ontzag in te boezemen, dan vermetele wenschen op te wekken, en die werkelijk iets krachtvols, iets Kenauachtigs had, alsof zij zelve eerder bescherming zou geven, dan noodig had te ontvangen; zij durfde; zij oordeelde, dat een wagen, die gereed stond, een vrijgeleide, dat men in handen had, en een aanzienlijk gezelschap geene voorwerpen waren om te versmaden, maar wel middelen, die men moest aangrijpen.

»Ik weet, dat ik mijn echtgenoot vind in de eerste Hollandsche stad, die wij doortrekken," zeide ze zacht tot mevrouwe van Kenenburg, die haar met zekere afkeuring vroeg: