Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/183

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ging Floris voort, zonder op de tegenspraak te achten, »en zóó van u denken… gij begrijpt hoe mij dat hard moest vallen, hoe mij dat tot bitterheid moest verwekken, te harder, daar ik wel zeker wist dat het aan u stond alles eene andere wending te gegeven…"

»Op mijn woord als edelman, Floris, dat staat niet aan mij! Ik moet zoowel als gij zelf mij onderschikken aan veel, wat mij tegen is."

»Waarom toch? Hoe kan de Burgemeester u in den weg zijn? Hij schreeuwt luid, dat is waar, maar als hij ziet dat men zich niet aan hem stoort…"

»Maar ik ben juist van gevoelen dat men zich wèl aan hem storen moet, Floris, gij, ik, en iedereen; daarbij gij bedriegt u in mijnheer Alartsz, dien… gij beoordeelt naar oogenblikken van zwakheid voor u; hij is een onverzettelijk man, die geen stap terugtreedt, waar hij meent in zijn plicht te zijn, zoomin als ik, en een man van uitersten daarenboven…"

»Dat weet ik maar al te goed!" viel Floris in met eene mengeling van ernst en schalkheid, »maar toch ook… zeg me niet dat gij hier geen meester zoudt kunnen zijn als gij het wildet…"

»Ik mag hier niet alles wat ik zou kunnen… Floris! geloof mij daarin… en ook dat het geen lichten strijd kost zich zelven datgene te verbieden, waar het zwakke hart wel gedurig toe neigt, en de prikkel van den hoogmoed niet zelden toe maant. O! daar zijn vele verlokkingen in een toestand als de mijne, en ik durf niet roemen dat ik ze allen te allen tijde heb overwonnen; maar toch, dit mag ik van mij zelven getuigen, dat ik nimmer uit willekeur, noch uit zwakheid voor u van mijn overwicht heb gebruik gemaakt, en alleen dan tusschenbeiden ben getreden, als ik vreezen moest dat hetgeen men voorhad van schadelijke werking kon zijn op uw jong gemoed; voor het overige, ja ik erken het, heb ik mij onthouden en in stilte geleden, al kon men het mij niet aanzien, zoo ik hope." In dezen oogenblik althans was die hoop ijdel; eene zoo sprekende uitdrukking van lijden teekende zich op het fier, maar vermagerd en verbleekt gelaat van den Franschen edelman, dat de jonge Graaf van eerbied en ontroering getroffen, zijne hand nam en die kuste en eerst na eenig zwijgen kon antwoorden: