Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/190

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

kleurde hem het voorhoofd, en hij kreeg tranen in de oogen,. terwijl hij uitriep:

»Ja! Ja! ik weet het wel, men heeft geen ongelijk, zich te stellen tusschen haar en mij, maar dat gij het met zulke strengheid drijft, dat gij erger zijt dan de Burgemeester, die haar particuliere vijand is, dat, dat hadden zij en ik toch wel niet van u kunnen wachten."

»Juist, waar het de Gravin geldt, moet ik erger zijn dan de Burgemeester, zooals gij u uitdrukt," hervatte de la Rivière met een zwaarmoedigen glimlach, »ik moet zoowel allen schijn als de daad mijden eener verstandhouding met uwe moeder, die slechts voedsel zou geven aan dat noodlottig wantrouwen van uw Heer vader, dat niet anders dan schadelijk kan inwerken op uw eigen toestand; maar al ware dat niet, Floris!" hervatte hij met fierheid en vastheid, »Ik zal nooit door eenige concessie aan de Gravin, aan haar zelve of aan iemand, het bewijs geven, dat ik immer deel heb gehad of mijne goedkeuring heb geschonken aan hetgeen Hare Genade heeft ondernomen, om mij bij haar zoon te plaatsen; ik heb haar niet onkundig gelaten van deze mijne zienswijze; waarop zij dus die verwachtingen grondt, waarmee ze u heeft aangestoken, is mij onbegrijpelijk… en zoo hier iemand is die van misrekening heeft te klagen, en die reden heeft tot ontevredenheid, dan ben ik het, die bij uwe moeder het tegendeel vinde van de medewerking, die ik recht had te wachten! De Gravin had niet eens eene poging moeten doen om u weer te zien, terwijl gij onder mijne hoede zijt… ik heb Hare Genade op dit punt mijne meening doen verstaan door mijnheer van Matenesse zelf, en om uw bestwill Floris! om u de pijnlijke aandoening te besparen, die het u geven moet zoo vaak de noodzakelijkheid van zulke scheiding u wordt herinnerd, heb ik haar aanzoek voor u verborgen gehouden. Is het hierdoor, Graaf, dat ik de aanspraak op uwe liefde, op uw vertrouwen zou verloren hebben? Ik meene van neen -- maar zoo ’t u anders dunkt — daal dan dieper af in uwe consciëntie… en gij zult mij voor ’t minst niet uwe achting weigeren!"

De houding van den jongen Graaf gedurende deze toespraak,. die in zekeren zin slechts zijdelings tegen hem was gericht, bewees maar al te goed, dat de Gouverneur gelijk had