Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/350

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

moogt er mij voor danken, in stede van mij te beleedigen, want ik heb u verhinderd eene groote dwaasheid te begaan. Hier was een toeleg om u in een dicht net te vangen!

»Ik geloof, meester Alartsz," hernam Floris met fierheid het hoofd opheffende, terwijl zijne oogen fonkelden, »dat hier een toeleg is uwerzijds, om deze Joffer te beleedigen. Wees daar omzichtig in, want zij is het voorwerp mijner reine en teere genegenheid, en ik begeer dat men haar de achting zal toedragen, die zij verdient!"

»Mooie woorden, Jonker! maar daarmee maakt men eene onzinnige vrijagje niet goed. Die joffer, die gij zegt achting te verdienen, is bezig u een strik om den hals te werpen en de hitte der passie verblindt u dus, dat gij ’t niet kunt zien!"

»O, mijn God!"snikte Francijntje, »ik, ik!" Zachtjes aan tot bewustzijn gekomen, had zij de harde aantijgingen wel verstaan, zonder de macht te hebben er op te antwoorden.

»Francijntje, mijne wellieve! luister niet naar de grove taal van dien plompen man, luister naar mij" sprak Floris, zich aan hare voeten werpende, en hare handen in de zijne nemende, »de logens, die hij spreekt, zijn geen oprapenswaard."

»God kent mijn hart en mijne intenties! Ik ben zwak geweest, dat is wel zóó; maar dat, wat hij daar zegt, was niet in mij," snikte zij, »en monsieur de la Rivière kan getuigen…"

»Dat’s de rechte getuige," viel Alartsz in, »beroep u op dezen, daar doet ge wel aan! Of meent ge dat ik niet weet wat er tusschen u en hem omgaat. Gij zijt het met u tweeën eens om den Jonker tot zijn bederf te brengen."

»Meester Alartsz!" sprak Floris, zich nu oprichtende en zich tot dezen keerende met eene waardigheid, die boven zijn leeftijd was, »meester Alartsz, ik heb u gewaarschuwd. Alle wond, die gij hier slaat, zal IK heelen!"Al sprekende had hij den grafelijken zegelring, dien hij droeg, van den vinger genomen, en schoof dien snel aan de rechterhand van Francijntje, die bleek, bevende, verward en schreiende zich niet kon of niet wilde verzetten tegen die handeling. »Hiermede. verlove ik mij aan u, ondelr belofte van hijlik, dezen man tot getuige nemende." Daarop haar hand vattende, wendde hij zich opnieuw tot meester Alartsz, en sprak gebiedend: »Nu eerbied voor mijne bruid, voor de toekomstige Gravinne van Culemborg!"