Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/363

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Een schrille alarmkreet, door den Burgemeester geslaakt, begeleidde dit heengaan, en belette de la Rivière voort te spreken. Men kan zich denken dat de driftige meester Alartsz, ondanks zijne belofte van gelatenheid, bij de hartstochtelijke toespraak en handelwijze van zijn jeugdigen Heer niet vrijwillig een zwijgend en werkeloos toehoorder was gebleven. De Gouverneur, die de hoop op zijne bondgenoote nog niet had opgegeven, maar die, zooals wij weten, zijne redenen had om haar vooreerst te laten geworden, en die tevens de overtuiging had dat zijn pupil onder haar oog en in het vuur der passie eene houding had aangenomen, die het niet in zijn karakter lag vol te houden, achtte het noodig de koorts der opwinding te laten afloopen, eer men haar tegenging, en had zich dus bemoeid meester Alartsz door wenken, blikken en woorden te bezadigen en van een onbesuisd tusschenbeiden treden af te houden. »Laat dat stroovuur branden," fluisterde hij hem toe, »’t is de vlamme der jonkheid, die zich zelve verteert, werp er geen olie bij…"

»Moet ik dan aanzien dat hij hare hand vat…"

»Doe als ik en geef er geen acht op, laat ons geen ernst maken van hun spel, dat is mijne tactiek voor het oogenblik, begrijpt gij mij dan niet?"

»Maar nu toch, kunt ge dat dulden, dat hij haar kust voor onze oogen!" riep hij bijna met luider stem.

»Hun afscheid! Pauvres chers enfants! Men gunne ze dat!" sprak de la Rivière zelf bewogen bij de gedachte. Daar keerde Floris zich tot hem, en hij moest Alartsz aan zich zelven overlaten (hetgeen gelijktijdig voorviel en met alle rapheid van beweging en woord, die de gemoedsaandoeningen der handelende personen ingaven, moet onze gebrekkelijke kunst achtereenvolgens voorstellen, en met omschrijvingen, die maar al te zeer het aanschouwelijke der handeling storen), die bij het weggaan van Francijntje haar wilde volgen, uitroepende: »Mijn God! daar gaat zij heen met den ring aan den vinger!" en daarop de la Rivière, Aart Amelisz en Floris zelf, die zich bij dien kreet naar hem toekeerden uit den weg wilde dringen, om zich nog meester te maken van het stoffelijk symbool eener daad, dat hem belangrijker scheen dan de gezindheid des harten. »Wees toch bedaard, mijnheer!" beet de la Rivière hem toe, »daar is op dit oogenblik nu niets aan te doen."