Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/365

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Over de oorzaken zullen wij thans niet richten, hernam de Fransche edelman met opzet streng, »de gevolgen zult gij hebben te dragen; gij hebt ergernis gegeven, doe uw best het te doen vergeten, door de meest bescheidene houding, ’t is de eenige die u past…

Floris wilde iets zeggen.

»Wees stil, viel de la Rivière in, onbewogen door de diepe verslagenheid van den jongen Graaf, »wees zeer stil, begeef u naar uwe kamer en wacht mij dáár. Ik zal zoo haast met u te spreken hebben. Floris boog zich zwijgend en deed eenige schreden om te gehoorzamen; maar in dienzelfden oogenblik vloog Amelis Alartsz als een razende van zijn stoel open greep de la Rivière in de borst, uitroepende: »Gij zijt een eerlooze, een eedschenner, een verrader!"

»Help! Hemel! mijn vader is krankzinnig geworden! riep Aart Ameliszdie vergeefs had getracht hem te weerhouden.

Floris slaakte een kreet van schrik en trad haastig vooruit om zijn Gouverneur te hulp te komen, maar deze was zeer vaardig om zich zelf te helpen. Het onverwachte van den aanval had hem in eerst verrast. De greep van de forsche vuist des Burgemeesters was niet te ontgaan; maar hij had beide handen vrij, hij was dicht bij de tafel, waar hij zijne pistolen had neergelegd, hij vatte een daarvan en die opheffende sprak hij: »Laat af van mij of ik brand los!"

De Burgemeester bleek niet krankzinnig, zooals zijn zoon van hem vreesde, want hij verstond de waarschuwing zóó goed, dat hij den Franschen edelman vrij lieten de gloed der drift, die op zijne wangen brandde, tot een doodbleek wegstierf; maar hij herhaalde toch de beleediging. Toen sprak de la Rivière met alle bedaardheid: »Gij gebruikt daar benamingen mijnheer, die niet op mij passen, en waarmede ik nimmer ben toegesproken. Ik wacht eene opheldering van de redenen, welke gij daarvoor meent te hebben. Wees echter gewaarschuwd, mijne zelfbeheersching niet op bovenmenschelijke proeve te stellen, want het zou kunnen gebeuren dat ik de verdediging mijner eer mijn naasten plicht achtte… nòg vrage ik u rekenschap in woorden, hoed u dat ik er niet toe kome die te vragen op andere wijze." De la Rivière ging zitten en legde voorzichtig zijn pistool op de vorige plaats.