Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/366

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Rekenschap! rekenschap!" herhaalde de Burgemeester, »het is aan mij die te vragen van u. Gij, die een schandelijk verraad gepleegd hebt tegen den huize Culemborg, daaraf de eere en de toekomst was toevertrouwd aan uwe hoede nevens, ja boven mij!" De harde stem van Meester Alartsz werd mat en trillend, en hij zuchtte. »Leyder! gij hebt anderen begoocheld en overheerd, zooals gij het mij hebt gedaan; ondanks mijn wantrouwen, ondanks mijne vermoedens… heb ik u geloof gegeven… tot het uiterste… geloof, dat gij zoo schendig hebt misbruikt…"

»Geene uitweidingen… bewijzen," eischte de la Rivière met zichtbaar ongeduld.

»Zijn er andere noodig, dan die van zooeven, om mij de zekerheid te geven dat gij het met die jongelieden eens zijt?"

»In trouwe, die bewijzen zijn sprekend!" zei de la Rivière met ironie en wat laatdunkend de schouders optrekkende.

»Het heeft u gebelgd dat ik van schuldige toegeeflijkheid heb gesproken… en toch bij ’t geen ik weet en zie, kan ik geen zachter woord gebruiken, Gij hebt van dezen onzinnigen minnehandel geweten; gij hebt dien verheeld, beschermd, aangemoedigd veellicht, gij hebt dien hier voor mijne oogen, ondanks mijne wenken, mijne onrust, mijn tegenstand tot zulk beslag laten komen, dat er voor den jongen Graaf verderf en ellende, en voor zijn edel Huis droefheid en schande na volgen moet!" Alartsz moest even zwijgen, de tranen kwamen hem in de oogen.

»Jonker!" sprak Amelisz zacht tot Floris, die zich ter zijde hield en als wegschool achter den stoel van de la Rivière, maar die in zichtbare spanning en met klimmenden toorn bij het spreken van Alartsz toeluisterde: »Jonker! zoudt gij niet beter doen heen te gaan?"

»Ik kan nu niet meer heengaan, ik zou rust noch duur hebben in mijne eenzaamheid, wetende wat hier voorvalt," antwoordde Floris, daarop den Gouverneur aanziende, sprak hij smeekend: »Och, laat mij nu bij u blijven!"

»Ja, blijf!" hernam deze. »Ik worde hier tot eene verantwoording geroepen, die u goed kan zijn mede aan te hooren; wat de ruwe beleedigingen belangt… die men hier niemand spaart, de onbillijke aantijgingen… gij hebt oordeel des onderscheids genoeg om ze te wegen; blijf, maar vergeet niet dat hier een