Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/367

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

roekeloos spel wordt gespeeld met zware woorden, en dat het niet aan u is ze op te vatten." Toen zich tot Alartsz keerende: »Mijnheer de Burgemeester, ik waardeere in u de gehechtheid aan het Huis van uw Heer, en ik kan veel van u verschoonen, zonderling in eene ure als deze, waarin er zooveel is geschied om u te verbitteren en tot toorn te verwekken; ik begin te begrijpen wat u heeft vervoerd tot een aanval als die van zooeven; van uw standpunt gezien, moest mijne handelwijze u ergernis geven, ik zal trachten u op het mijne te plaatsen, en zoo moet ik u allereerst zeggen, dat ik geene zottelijke minnarij heb toegestaan, noch beschermd, veelmin aangemoedigd, en dat van het oogenblik af, waarin ik zekerheid heb, dat er tusschen de jongelieden eene betrekking bestaat, die men dus zou kunnen bestempelen, er door mij afdoende maatregelen zullen genomen worden om die tegen te gaan."

»Als dat werkelijk uwe intentie geweest ware, zouden die maatregelen al voorlang genomen zijn; het tegendeel van dien heeft plaats gevonden, de jongelieden hebben verkeering gehad met elkander in alle ruste en vrijheid, met uwe voorkennis, onder uwe toelating, in uw bijwezen, als onder uw opzicht, zou men haast mogen zeggen."

»Welnu, mijnheer, bewijst dat dan niet… ving de la Rivière aan.

»Het bewijst grootendeels tegen u," viel Alartsz in met zijne basstem, daar geen andere toon tegen vermocht. »Van een anderen gouverneur zou men konnen onderstellen dat hij verschalkt ware, of tegen zijn wil genooddrukt toe te geven aan den rebellischen dwang van een weerbarstigen pupil, die zich aan zijn verbod noch vertoogen keert. Maar ’t is voor al de wereld kennelijk, dat zulks hier niet het geval kan zijn. Gij zijt een man van singuliere schranderheid en goed beleid, die zich niet door een paar kinderen zal laten verkloeken. Het is bewezen dat gij een onbetwist gezag oefent over uw pupil, die u gehoor en geloof geeft in alles; dat gij er den slag van hebt hem te brengen, waar gij hem hebben wilt."

»Mijnheer Alartsz wil ons beiden beschamen" sprak de la Rivière tot Floris gewend, daarop luider tot den Burgemeester: »het gebeurde van dezen ochtend is eene droeve ontkenning van ’t geen gij daar zegt… gij kunt toch niet meenen dat ik…"