Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/368

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Ik meen dat het aan u heeft gestaan," hervatte Alartsz nog heftiger dan te voren, »eeniglijk aan u, mijnheer, zijne jeugd voor dien valstrik te hoeden, en dat gij het niet hebt gedaan; ik meen dat gij, die alles hadt kunnen voorkomen, niets hebt verhinderd; dat gij nog daarenboven mij, die tusschenbeiden wilde treden om de gevolgen van eene onbezonnenheid af te keeren, daarin belemmerd hebt. Ik, dwaas! die mij liet gezeggen, in de onderstelling dat gij een gelijk belang hadt bij de herstelling van de begane fout, en die mirakelen wachtte van uwe abelbeid! Dit alles considereerende moet men tot het besluit komen, dat hier uwerzijds opzet bestaat, schuldig opzet, dat ik met geen zachteren naam weet te noemen dan… dien ik straks heb gebruikt."

»Is de conclusie toch wel niet wat forsch?"vroeg de la Rivière zonder toorn en zelfs met wat weekheid in de stem, waaruit diepe weemoed sprak. »Kan ik mij niet bedrogen hebben? Kunnen de beste voorzorgen niet ijdel zijn, de beste bedoelingen niet falen? Kan ik niet misgetast hebben in de middelen, die ik heb aangegrepen, mij niet vergist in de berekening van uitkomsten, geene fout hebben begaan in ’t eind? Kan mij zelven niet de smartelijkste teleurstelling hebben getroffen, mijne kennis van ’t menschelijke harte, mijne waardeering van situatiën, van karakters niet hebben gefailleerd, zooals ik aanvang te vreezen?"

»Dat is niet aan te nemen, mijnheer! daarbij, het zou u naar mijn gevoelen niet veel verschoonen. Ik spreek niet alleen van ’t geen heden is voorgevallen, niet van die schromelijke onvoorzichtigheid door Zijne Genade begaan, en die het buiten uw vermogen is geweest te keeren… dat wil ik toegeven; maar van ’t geen die heeft voorbereid, den vertrouwelijken omgang tusschen de jongelieden door uwe inschikkelijkheid mogelijk gemaakt… zooals gij niet zult ontkennen…!

»Ik ontken dat geenszins, ik heb zelfs getracht dien te leiden, te kweeken, te veiligen tegen alles wat daarop storend of schadelijk kon inwerken. Ik heb daarover gewaakt met alle behoedzaamheid; in één woord, ik heb de vriendschappelijke betrekking, waarvan sprake is, niet slechts toegelaten, ik heb haar gewild, ik heb haar door mijne goedkeuring gewettigd, en ik had daarvoor mijne beweegredenen, die ik u volgaarne wil uiteenzetten."

»Dat is vrij onnoodig, mijnheer! ik ken ze," gaf Alartsz ten antwoord, hem met zekere opzettelijkheid aanziende.