Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/369

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Dat wist ik niet!" hernam de la Rivière wat verwonderd, »doch in dat geval zult gij het met mij eens zijn dat de nood mij perste.!

»Ik zeg niet van neen! Ik wil zelfs toegeven dat de handelwijze van den Graaf van Culemborg jegens u eenigermate tot uwe verschooning zou konnen strekken, zoo gij tot… ongewone… hulpmiddelen uwe toevlucht hadt genomen, maar toch, mijnheer, dit hier is onverschoonlijk. Wat mij belangt, ik ben geen man van zoo grooten geest als gij zijt, noch hebbe roem te dragen op edele afkomst en singuliere vroomheid, die men gewoon is in u te prijzen, maar toch zoude ik simpele burgerman mij zelven verlaagd en bevlekt achten, zoo ik die had gebruikt, welke gij hebt aangegrepen; en ik had in uw geval liever het ergste afgewacht, dan gonsten en giften aan te nemen van mijn kweekeling, die mij later verplichten zouden tot laaghartige inschikkelijkheid voor zijne onbezonnenheden of maken tot den deelgenoot zijner misstappen."

Floris had herhaalde malen met de levendigste onrust smeekend de handen naar Amelis Alartsz opgeheven en wenken gegeven, die tot zwijgen aanmaanden, maar de Burgemeester merkte dit niet op, of stoorde er zich niet aan in het vuur zijner beschuldigingen. Aart Amelisz scheen mede zeer bekommerd over de wending, die de woordenwisseling had genomen, maar achtte het evenzeer onraadzaam zich daarin te mengen; de la Rivière hoorde den Burgemeester aan met stijgende verwondering, hij scheen niet gekrenkt, maar het kostte hem blijkbaar groote inspanning hem niet in de rede te vallen.

»Ik moet er van afzien u te begrijpen, mijnheer!" sprak hij nu, zich nog tot waardige kalmte dwingende, schoon de verontwaardiging hem het voorhoofd kleurde en de oogen deed fonkelen. »Hier is misverstand. De man, dien gij daar schetst, ben ik niet. Zoo ik die ware, zoude ik alle uwe verwijtingen verdiend hebben, maar zelfs hij misverstand had mijn karakter en mijne gedragingen mij voor zulke onderstellingen behooren te waarborgen."

»Het zijn ongelukkiglijk geene onderstellingen," hernam Alartsz, maar de la Rivière, zonder naar hem te luisteren, keerde zich tot Floris met eene zonderlinge uitdrukking van smart en hoogheid in toon en gelaat. »Nu zal het noodig zijn dat mijn discipel voor