Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/427

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

lang, om op Walcheren een vast punt te hebben, maar eer hij het verliet gaf hij zijnen lieden vrijheid om te plunderen en te vernielen naar hartelust, en toen zij aftrokken, werd het prachtig kasteel in brand gestoken, een reusachtige fakkel die hun aftocht bijlichtte en het eiland in gloed zette. Aan blusschen was niet te denkeli, en er werd ook niet aan gedacht. Het brandde, het brandde voort, tot slechts de zware muren bleven staan, zwart geblakerd, en toch niet vermorzeld!

Van dezen verwoestenden doortocht herstelde Westhoven zich in vele jaren niet. Toen het in 1579 ten behoeve der gemeene zaak werd verkocht, werd het aangeduid als »eene vervallen huysinge met zijne grachten, boomgaarden en bosschen daaraan volgende"; en viel het ten deel aan Jonkheer Hendrik Balfour, een Schot, kolonel in dienst der Staten, vermoedelijk ter vergoeding van onbetaalde soldij en wapengelden. Deze krijgsoverste heeft er echter niet veel aan gehad, daar hij reeds in 1581 overleden was, toen zijne weduwe, die zich naar Schotland had begeven, van uit Edinburg procuratie zond aan haar broeder Wouter Kant, en aan haar schoonbroeder Bartholomeus Balfour, als voogden van haar minderjarigen zoon Guille of Guillaume Balfour, om Westhoven te verkoopen met zijn »ap- en dependencies en diverse partijen lands in den block daar het inne staet." De kolonel Balfour, door zijn beroep te midden van den oorlog her en der gedreven, zal wel niet in de berooide huizinge vertoefd hebben, en zijne familie schijnt lust noch gelegenheid gehad te hebben om de ontredderde woonstede te herstellen en uit het verval op te richten, zoodat de persoon die er na deze familie eigenaar werd, heel wat te doen zal gehad hebben om het in bewoonbaren staat te brengen.

Maar hier moeten wij even een halt maken bij onze optelling van bezitters en bewoners van het aloude vermaarde lustslot.

Tijdens mijn kort verblijf op Westhoven zag men, bij het opklimmen van de groote trap die naar de eerste verdieping voerde, tegen den muur in het front, een zwart borderel, dat terstond in het oog valt en waarop in gulden letters de voorname bewoners of bezoekers waren vermeld, die langer of korter op het kasteel hadden vertoefd.

Van de Tempelheeren af tot op koning Willem III toe, waren ze daar ter gedachtenis neergeschreven. Zelfs zag men er het