Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/428

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

schild met het Alziend oog, dat eenmaal boven den katheder had gehangen in de zaal waar Van der Palm de beroemde en beminnelijke geleerde, de godsdienstoefenigen leidde voor de familie Van de Perre; maar toch werd er de naam niet gevonden van een man, die het eenmaal als eigenaar heeft bewoond en die een goed recht heeft om niet vergeten te worden. Die man, die tot den eersten en grootsten Oranjevorst in nauwe betrekking heeft gestaan, die hem met onwankelbare trouw ter zijde is gebleven tot aan zijn dood, die zelfs zijn zoon en weduwe met raad en daad heeft gediend en wien het nageslacht zooveel het nog aan het gedenkwaardig tijdperk van den worstelstrijd tegen Spanje hecht, oorzaak heeft met belangstelling, met eerbied te gedenken.

Die man is Pierre l’ Oyseleur , heer van Villiers, van 1582 tot 1590 heer en bezitter van Westhoven, en het is juist deze wien wij in herinnering wenschen te brengen, nu wij de pen hebben opgenomen om over het oude lustslot der Middelburgsche prelaten te spreken.

Pierre l’ Oyseleur (of Lozeleur), heer van Villiers, was een hugenoot van echt gehalte, die voor de rechten zijner religie, voor de vrijheid van geweten geleden en gestreden heeft, zoo niet met het zwaard, dan toch met het woord, met de pen — in zijn tijd reeds een geducht wapen, als het met evenveel goed beleid als geestdrift werd gehanteerd.

Hij had reeds een zwaren lijdensweg afgelegd eer hij door Willem van Oranje, den grooten leidsman van den opstand der Nederlanders tegen Filips II, tot hofprediker en geheimraad werd uitverkoren. Men mag de afgesleten uitdrukking, dat hier de rechte man op de rechte plaats was, ditmaal in alle vrijmoedigheid gebruiken, want zoo iemand, hij was het die in de hofkapel den juisten, waardigen toon wist aan te slaan en die in het kabinet als raadsman zich onderscheidde door zijn helderen blik en milden, echt christelijken geest.

De Prins kende hem reeds lang vóór hij hem met dat gewichtige ambt bekleedde.

Niet als Egmond had Oranje zich laten verstrikken in het net door Alba den Nederlandschen adel gespreid. Hij onttrok zich aan een nutteloos martelaarschap en koos Dillenburg tot wijkplaats, om van daar uit, zoodra de gelegenheid gunstig was, voor