Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/444

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

lijk te vinden, en roekeloos genoeg om er door list, met geweld gepaard, een eind aan te willen maken. Zijn aanslag op Antwerpen, dien hij beraamde en uitvoerde, maar die toch mislukte, bewijst zijn ongeduld om meester te zijn waar hij opperhoofd heette, maar verwekte bij het Vlaamsche en Nederlandsche volk een ongeneeslijken afkeer tegen hem zelven, en een grenzenloos wantrouwen tegen vreemde, bovenal tegen Fransche hulp.

Toch bleef Oranje met Marnix en de Villiers hechten aan het Fransche bondgenootschap, en vast gelooven dat hier de eenige weg was van behoud, zoo men zich niet met den koning van Spanje wilde verzoenen, wat niemand wilde, hoe ook Parma lokte en loofde. Oranje stelde zich bemiddelaar tusschen Alençon en de Staten, trachtte delen over te halen zijne daad als eene jeugdige onbezonnenheid op te vatten, zijn berouw, zijne verontschuldigingen aan te nemen en opnieuw de proef te wagen met den zoon van Catharina de Médicis! terwijl hij de herhaaldelijk aangeboden stelling van Eminent Hoofd voor zich zel ven met vastheid bleef afwijzen. Dit wekte verslagenheid en teleurstelling bij de Staten, dit ontzette en verbijsterde het volk, door de toespraken der heftige Calvinistische predikers opgehitst, die openlijk verkondigden, dat Oranje, die tot het Fransche bondgenootschap had geraden, die nog aan Anjou bleef vasthouden ondanks diens verraderlijken aanslag, zelf niet meer te vertrouwen was, zelf het land aan Frankrijk wilde verkonkelen; dat hij niet zuiver was in de religie; dat hij niet achtte op de belangen der ware Gereformeerde Kerk, en meer aantijgingen van gelijk gehalte, die de wijze en voorzichtige Prins, zich bewust dat hij geen van die verwijten had verdiend, en niets wenschte noch beoogde dan de redding van den jongen Staat uit de allerhachelijkste stelling, met een schouderophalen van minachting kon beantwoorden. Maar daarmee was de laster niet gestild, noch het vertrouwen herwonnen.

Marnix en vooral de Villiers moesten deelen in de verdenking, in het wantrouwen dat er tegen den Prins was gerezen. Men duidde hen van den kansel aan als de verkeerde raadgevers des Prinsen, die het land ten verderve brachten.

En toen nu Oranje, die zich in ’t eerst niet had willen uitspreken over het hernieuwen of afbreken van het verbond met Frankrijk, door de magistraat van Antwerpen, waar hij destijds verblijf