Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/452

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

stelde nog steeds met geldgebrek; hij zal dus geen schitterend inkomen genoten hebben. Als hofprediker te Antwerpen zal hij bezoldiging hebben genoten — al was het geene ruime, — maar zijn ambt als geheimraad bij den Prins zal hij zeker het meest als eerepost hebben bediend. Daarom kan het zijn dat de Prins te zijnen behoeve tusschenbeide is gekomen, toen Westhoven zou worden aangekocht. Bij den verkoop van aan den Staat geraakte goederen gebeurde het niet zelden dat krijgsoversten of landsambtenaren met dezen werden betaald voor achterstallige jaargelden. Iets dergelijks kan hier ook hebben plaats gevonden.

De Prins, toen hij zelf vasten voet in Zeeland verkreeg, wilde voorzeker dat ook zijn vriend en raadsman er een geschikt verblijf zoude vinden met de zijnen, en op dit punt liet Westhoven niets te wenschen over; hoe ontredderd ook, het was ruim, al te ruim, voor wie er geene hofhouding op nahield.

In den staat waartoe het gebracht was, toen de Villiers er eigenaar van werd, zal het ook geene groote geldelijke waarde gehad hebben. Bosschen, landerijen, en wat verder tot het landgoed behoorde, wat konden ze gelden te dier tijde, op het eiland Walcheren, zoo dicht bij het tooneel des oorlogs gelegen en van alle zijden blootstaande aan een inval van den vijand! Het is zelfs wel mogelijk dat de Villiers niet eens de hulp van den Prins of van de Staten heeft behoeven in te roepen om de koopsom bijeen te krijgen. Hij had zijn vrijen tijd altijd vlijtig gebruikt, en op eene wijze die gansch niet onvruchtbaar was voor zich en de zijnen. Het schrijven van theologische en andere geleerde werken werd destijds goed beloond, en de zijne, hetzij in ’t Latijn, hetzij in het Fransch uitgegeven, gingen verder dan de enge grenzen van de Geuniëerde Provinciën waar hij ze schreef. In Zwitserland, waar hij er den naam van Beza aan verbond; in Engeland, waar hij ze aan lord Huntingdon opdroeg; in Frankrijk waar er de aan. dacht op gevestigd werd door al wat onder de Hugenooten aan predikers, geleerden, en voorstanders van theologie en bijbelkennis mocht gevonden worden. Zelfs de tegenstanders moesten kennis nemen van zijne geschriften, ware het alleen om er tegen te schrijven. Want had de persoon van de Villiers zijne beteekenis in zijne betrekking tot den Prins van Oranje, geen mindere had zijne pen zich veroverd in de geletterde wereld op rechtskundig en godgeleerd gebied.