Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/461

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

verzocht het ambt van geheimraad, vroeger bij zijn vader bekleed, van nu aan bij hem zelven te blijven vervullen. Aan een hofprediker had de jeugdige vorstenzoon vooreerst geen behoefte, daar hij nog te Leiden studeerde, en de heeren Staten hem verzocht hadden, nog vooreerst aan de Academie te blijven om zijne studiën te voltooien. Toch hadden de Hoogmogende Heeren, die met ’s Prinsen dood het heft in handen hadden, reeds aan Maurits getoond dat zij de schuld der dankbaarheid aan zijn vader volgaarne en in alle ruimte aan hem wilden betalen. Reeds hadden zij hem tot stadhouder benoemd in de gewesten waar de Prins dit ambt had bekleed, en zijne minderjarigheid alleen was oorzaak dat zij hem niet terstond aandeel in ’t gezag gaven en met hem de overeenkomst sloten, die reeds met den Prins was aangegaan, hoewel nog niet wettelijk tot stand gekomen. Maar zij hadden de beste intentiën; zij benoemden hem tot hoofd van den Raad van State, zooveel als eere-voorzitter met een werkelijken president naast zich, en zij verzekerden zijne positie voor het tegenwoordige, door hem een voegzaam jaargeld toe te kennen, terwijl er nog voor zijne stiefmoeder en zusters vooreerst niets werd gedaan! De Villiers schikte zich naar den wensch van Maurits, om als raadsman aan zijne zijde te blijven, maar het was volstrekt niet foute de mieux. Integendeel, er was hem een voorstel gedaan, dat groote aantrekkelijkheid voor hem moest hebben.

Hendrik van Navarre, wiens uitzichten op den Franschen troon helderder werden met iederen zoon die aan Catharina de Medicis ontviel (Anjou was nog even voor Willem’s dood overleden), Hendrik van Navarre had opnieuw zijn verlangen uitgesproken dat de Villiers tot hem zou komen, om in zijn dienst over te gaan. Maar de trouwe aanhanger van Oranje gaf ook nu geen gehoor aan die noodiging, hoe warm ook zijn hart klopte voor den Bearnees en diens zaak. Hij kon den zoon van Willem, hij kon diens weduwe niet verlaten, waar hij wist hun noodig te zijn, en hoopte goede diensten te kunnen bewijzen. Belanglooze trouw voorwaar; want van een jongeling, die nog over geene andere middelen te beschikken had dan die hem door de heeren Staten werden toegekend; van een minderjarige, wiens inkomsten en uitgaven nog door Hunne Hoogmogenden, als zijne voogden, werden geregeld; van eene Vorstin die reeds terstond met bit-