Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/470

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Al sprekende had hij het hoofd diep op de borst gebogen en bedekte het gelaat met de beide handen. Zoo bleef hij eene wijle zitten als in stil gebed; daarop hief hij zich op, schoof zijn arm. stoel terug en liep eenige malen het vertrek op en neer, eer hij zich weer voor zijne schrijftafel plaatste; toen viel zijn oog op een der vele brieven, die daar eenigszins verward dooreenlagen tusschen perkamentrollen en boeken in, en nam dien op. Hij bracht de hand aan het voorhoofd, alsof hij zich iets herinnerde.

»’t Is waar ook, daar is antwoord noodig en wel zoo spoedig doenlijk. Het antwoord is licht te geven, maar hoe vind ik den bode, die het snel en veilig overbrengt; doch, als het geschreven is kan men de eerste occasie de beste waarnemen…"

Al sprekende had hij zijne plaats aan de schrijftafel weer ingenomen, legde een vel van dat gele grove in folio papier, dat bijna op perkament geleek, voor zich op den lessenaar en begon na eene wijle overwegens, met eene vaste, vaardige hand te schrijven; hij schreef zonder opzien of aarzeling in één adem door, totdat hij ter voltooiing zijn naam zette onder het geschrevene.

Hij vouwde den brief in drieën, maar sloot dien nog niet, en begon reeds met eene tweede missive, toen er zacht aan de deur werd getikt. Op zijn »binnen" werd die geopend door een jonkman, wien de Villiers een opgewekt »welkom" toe riep.

»Komaan, monsieur Charles, daar doet gij wel aan, dat gij den kluizenaar van Westhoven komt opzoeken.’

Ondanks die vriendelijke verwelkoming en de hand die hem gulhartig werd toegedtoken, scheen het jonge mensch niet volkomen op zijn gemak. Hij nam de fluweelen muts af, maakte eene diepe buiging en trad slechts aarzelend nader, hoewel de Villiers hem een stoel wees tegenover de schrijftafel.

»Kom, ga zitten, mijn jonge vriend! Hoe gaat het te Middelburg? Zijn uwe ouders wel?"

»Dat kon beter," hernam Charles, zonder aan de noodiging tot zitten gehoor te geven en alleen met de hand leunende op den aangewezen stoel… Mijne lieve moeder sukkelt wat aan koorts en mijn vader ware gaarne met mij meegekomen, zoo hij niet weer een aanval had gehad van het voeteuvel…"

»In dit seizoen in ’t kille Zeeland maar al te gewone kwalen," hernam de Villiers, met eenige bevreemding over de ongewone