Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/473

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De Villiers boog toestemmend, waarop Charles vervolgde:

»En dien gemeenzamen omgang mocht ik deelen, toen ik met de vacantie thuis kwam. Juffer Suzanne logeerde toen reeds bij haar zwager. Zoo leerde ik haar kennen, en ik kon niet ongevoelig blijven voor zooveel beminnelijkheid, voor zooveel goedheid, voor zooveel geest en uiterlijke schoonheid, die de innerlijke hoedanigheden nog verhoogden…"

»Genoeg," viel de Villiers in, »ik begin te begrijpen."

»Uit schroom, uit achting, uit vrees teruggewezen te worden, waar ik mijne hulde wilde brengen," ging Charles voort, » bedwong ik mij en zweeg; maar liefde laat zich niet lang verbergen waar zij oprecht en zuiver is; de mijne moest zich openbaren en, werd niet kwalijk opgenomen, niet als overmoed teruggestooten. Maar mijn geduld moest een weinig beproefd worden: zij wilde mij beter leeren kennen, ik durfde haar niet overvallen met eene vraag, die tot eene beslissing zou dringen. Doch de tijd voor mijn vertrek naderde, en heengaan om mijne studiën te voleinden, met die onzekerheid, met die weifeling tusschen hoop en vrees, ik kòn het niet, en nu, gisteravond onder een vroolijk gezelschapsspel, waarbij een vrijmoedig woordje minder stout schijnt te klinken, meer kans heeft in ’t goede te worden opgenomen, waagde ik moedig de vraag, of zij mijne vrouw wilde worden? »Ik moet eerst weten wat mijn vader daartoe zegt," sprak zij met een zoet lachje en een blos die hare schoonheid nog verhoogde, ’t welk beide nu van geene al te groote afkeerigbeid getuigde. »Mag ik het hem dan vragen?" haastte ik mij te zeggen, en, ik kreeg die vergunning, en, zoo ben ik hier, Edele Heer, om uwe toestemming af te smeeken!"

Toen hij uitgesproken had, zag Charles den man, van wiens antwoord zijn levensgeluk afhing, vast en vrijmoedig onder de oogen. Tegen den strijd had hij opgezien, maar nu hij er in was, bleek hij geen bloodaard; hij wist dat het aanbod niet zoo gansch verwerpelijk was; hij vreesde alleen dat de positie die de Fransche edelman eenmaal had bekleed, zijn gevestigde roem als geleerde en staatsman, de menigte zijner relatiën in den lande, vooral in het buitenland, dezen voor zijne schoone en nog zoo jeugdige dochter een echtgenoot zouden doen begeeren, die een naam en een rang had te bieden, welke hij zelf nog moest veroveren. Maar hij was zich bewust geen onwaardige te zijn, en