Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/478

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

er zou kunnen gebeuren; eene schaking, zooals met Prins Filips Willem, een ongeval… in één woord, ik ben er bezorgd voor; de gunsteling van Elisabeth is listig, wraakzuchtig, heeft zijne grieven tegen Maurits, wien hij het stadhouderschap van Holland en Zeeland misgunt, en is omringd van een troep oogendienaars. tot alles in staat om hem te believen."

»De Heer van Westhoven schijnt geen vriend te zijn van Graaf Leycester…" sprak Charles Everwijn schuchter en wat verrast.

»Noch hij van mij; hij heeft mij bij een zijner vertrouwelingen gedoodverfd als een verraderlijken schelm! (villain rascal) Doch dat zou ik zoo hoog niet opnemen; als alle lieden waartegen hij grove scheldwoorden uit, werkelijk waren waarvoor hij hen uitmaakt, dan zou het er nog slechter uitzien in de Provinciën. dan het reeds is; zijne uitvallen doe ik hem graag present, maar ik heb een groot en gerechtigd mistrouwen tegen hem, en daarom moet de jonge zoon van Oranje in den Haag blijven als hij naar Zeeland trekt! Daartoe schreef ik den brief dien gij zult overbrengen; maar daar het twijfelachtig is of gij zoo spoedig tot Maurits zult toegelaten worden als ik wensch, zal ik u een woordje meegeven aan zijn stalmeester, den heer van Malderé mijn ouden vriend, die trouw mijne wenken volgt; hij zal u in de gelegenheid stellen mijn brief aan den jongen stadhouder zelf te overhandigen, of zoo niet, in ’t ergste geval dien zelf veilig overleveren, maar aan niemand anders — al scheen de persoon u nog zoo dienstvaardig en vertrouwd — aan niemand anders geeft gij den brief voor Maurits over, en dien voor Malderé evenzeer in diens eigen handen. Geloof mij, jonge man, ik vertrouw u veel, ten bewijze dat ik u hoogacht — eene onvoorzichtigheid in dezen kon de schromelijkste gevolgen hebben.

»Wees er zeker van, mijnheer, dat ik die niet zal begaan. Ik ben hoogelijk vereerd door uw vertrouwen, en zal het weten te rechtvaardigen."

»Ik geloof het, en nu — daar gij vandaag voorbestemd schijnt te zijn om briefbode te wezen — ga het woordje van Suzanne aan mijne vrouw brengen; ik schrijf intusschen aan Malderé en gij komt de brieven afhalen, zoodra gij dat fameuse onderhoud met mevrouwe de Villiers zult gehad hebben, waarin zij zeker veel belangrijks maar niets nieuws zal hooren," eindigde hij met een spotachtig lachje.