Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/63

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

despoot; ter eener ure zich naar diens wille voegende, als ware deze reeds zijn gebiedende Heer, ter andere, zich stijvende met de autoriteit van den ouden Graaf, om hem te contrarieeren in kleinigheden, daarop men beter deed niet te achten, op zulke wijze dat het mij, tot scheidsman geroepen, dikmaals zwaar valt om zonder openlijke verkrachting der billijkheid de weegschale te laten overslaan naar de zijde van ’t gezag, Voeg hier nog toe, dat de Heer Burgemeester het ongeluk heeft zich zeer lichtelijk door drift te laten vervoeren, en in die drift onbedachte woorden te spreken, die…"

»Het is maar al te waar," viel Amelisz in, »mijn vader heeft een ambt moeten aanvaarden, waarvoor hij geene geschiktheid heeft… ik zie dagelijks met wat ontallijke bezwaren gij voor u zelven te kampen hebt bij deze betrekking, en ik weet ook, dat, waar mijn vader nog eenig respect behoudt bij onzen Graaf, hij het danken moet aan uwe welverstandige voorzorge."

»Ook wel aan de goede geaardheid van onzen jongen edelman zelf," hernam de la Rivière, »en ziet ge, daarom zeide ik met recht, dit is het eerste geval dat mij voorkomt, waarin hij met zeker opzet de hoffelijkheid jegens ons verzuimt, en willens en wetens verachteloost wat hem is voorgeschreven, Men dient dus wel klaarlijk de oorzaak te kennen, waaruit deze eerste schennis van plicht is ontstaan, aleer men daarin spreke of handele; daarom moet ook meester Alartsz nog voorshands onkundig blijven van hetgeen er omgaat, want hij zou in staat zijn door ongeduld of drift hierin ietwes te doen, dat van schadelijke werking kon zijn, Tot volkomene kennis van zijn karakter is het mij noodig in alle lankmoedigheid af te wachten, hoe Floris het heden met ons zal maken, en of hij zelf zijne fout zwaar of licht zal wegen… de Burgemeester zou den afloop willen verhaasten en aldus een zwenk aan de ontknooping geven, waardoor ’t geen er werkelijk in ’t gemoed van Floris omgaat, voor mijn blik onkenbaar zoude worden, — Wat mij aangaat, heer en vriend, de vreeze dat hem uiterlijk kwaad overkomen ware, drukte mij niet het meest; nu die onrust mij geheel is afgenomen, is mijne diepe bekommerdheid over zijn innerlijk welzijn niet weinig verzwaard, zooals gij den ken kunt… en de pijnlijke gewaarwordingen, daar ginds te ontveinzen, zal me veel kosten… zoolang het dus mogelijk is, houden wij ons buiten."