Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/68

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Wel zeker! woorden zijn geen hagelsteenen, ze zullen niet op jou vallen," Het binnendragen van het eten stelde eene gedwongene wapenschorsing daar, die aan de la Rivière gelegenheid schonk om rustig na te denken, terwijl Jacobus Prouninck zich niet kon weerhouden te betuigen, »dat hij waarlijk honger had,"

»Nu ik zou ook wel wat lusten, daar het er toch staat," beleed Zwaerdecroon na eene verzuchting.

»En ik denk goed te eten!" sprak Aart Amelisz, die begreep, dat hij de intentiën van de la Rivière ondersteunen moest.

»Maar, heeren! al gelooft monsieur de la Rivière dat de jonge Graaf zóó komen kan, hij is er nog niet en wij kunnen toch niet gevoegelijk aanvangen zonder Zijne Genade!" vermaande Amelis Alartsz, op wien de kalmere stemming der overigen hare werking begon te doen, en die nu weder de man der vormen werd.

»Waarom niet, mijnheer de Burgemeester? als Zijne Genade ons zoo ongenadig, en zoo onwelvoegelijk wachten laat," hernam de la Rivière op een toon, dien hij opgeruimd trachtte te maken.

»In trouwe! als dat bleek door zijne schuld te zijn…"

»Daar dit zeer mogelijk is, zal het voor ons het beste wezen de houding aan te nemen, of wij ons niet al te veelom hem bekommerd hadden; het kan geen kwaad dat een jong Heer als hij voor een enkelen keer den hond in den pot vindt, hij weet ongelukkig maar al te goed, hoe hier alles op zijne wenken past…"

»Daarbij, we zullen wel wat voor hem overhouden!" verzekerde Jacobus Prouninck, die tevreden scheen dat er toch gegeten zou worden.

»Deze hier zullen we voor hem ter zijde leggen, dát’s een prinselijke baars!" sprak Aart Amelisz met het oog op de la Rivière gevestigd, die zich hoffelijk tot den Burgemeester wendde, terwijl hij sprak:

»Zoo gij ’t goedvindt, mijnheer! zal ik naar gewoonte het gebed doen…"

Amelis Alartsz knikte toestemmend.

Het gewoon gebed bleek echter geen formuliergebed te zijn. Het was ditmaal althans geen tafelgebed, maar een korte, ernstige aanroepinge Gods in hun bijzonderen toestand; eene bede om versterking, om kracht tot zelfbeheersching, om wijsheid en goed oordeel; het was, een opzien tot Hem, die de gemoederen be-