Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/72

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

geven met volkje van kwade zeden of slechte manieren, dat ligt niet in zijn aard… en dat zou ook niet in zijn smaak vallen… het zijn geen prinsen of edelluiden, dat is waar, doch…"

»Al genoeg, meester Prouninck, gij zijt een uitnemend advocaat voor uw jongen vriend," viel de Burgemeester hem in, maar al nemen wij uwe verzekering aan, dat Floris zich niet in slecht gezelschap bevindt, dat neemt toch niet weg dat hij kwalijk gedaan heeft met zich daarin te begeven, zonder onze voorkennis en goedvinden, en dat alleen is wel reden genoeg voor ons, om hem daar zoo niet te laten blijven… Gij zult dit met mij eens wezen, monsieur de la Rivière, wat acht gij dus dat wij hierin moeten doen?" eindigde hij, zich aan den Franschen edelman richtende.

»Niets doen, achtbare Heer, simpelijk naar Leiden terugkeeren, den stalmeester met de paarden ten dienste stellen van Floris, zooals deze verlangt, en verder afwachten hoe de jonkman het het zijne pleizierpartij zal laten afloopen."

»Mij dunkt wij hebben aan dit staaltje zijner wijze van doen nu wel al genoeg, om het niet meer op hem te laten aankomen. Ik althans heb er mijne bekomst van, ik ben half ziek geweest van angst en zorge, en ik zal in ’t vervolg mijne mesures nemen, om al zulke escapades te voorkomen…"

»Daar moeten inderdaad andere mesures worden genomen met onzen pupil," hernam de la Rivière bedenkelijk. »meermalen heb ik er over gedacht; dit voorval doet het mij klaarlijk inzien. De knaap is de jongelingsjaren ingetreden en hij weet het. Zijn krachtig gestel, zijn snelle groei, zijne opvoeding, die er toe strekt om hem tot vroege ontwikkeling te brengen, alles loopt samen om hem te doen voelen dat hij in zijn zeventiende jaar geen kind meer is, dat men willekeurig aan den leiband kan houden. Het fiere genet begint reeds met ongeduld den toom te knabbelen, dies moet men dien wat ruimer vieren…"

»Mij dacht ter contrarie dat het dan tijd wordt dien wat strakker aan te houden…"

»Ja! zoo men het aan ’t steigeren wil helpen, of tot hollen wil doen overslaan…"

»Zoodat de jonge Graaf zich hierna, uwes inziens, alle dwaasheden en uitspattingen zal mogen veroorloven, die hij wil, zonder dat wij door kracht van bedwang ons daartegen zouden mogen stellen?" vroeg de Burgemeester met ergernis.