Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/73

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

»Ik hoop allereerst te voorkomen dàt hij ze zal willen."

»Gij neemt een mooien weg om hem daartoe te brengen; over de kermis heen!" hernam Alartsz spottend.

»Naar uwe meening zou men hem aan een koorde moeten vast leg.gen of achter glas zetten, om verzekerd te wezen van zijne presentie en hem het lijf te bewaren. Maar het komt hier niet alleen op bewaren aan, ook op vormen, ook op ontwikkelen. De jonge man, die eenmaal anderen zal te regeeren hebben, moet zich zelven leeren beheerschen en dragen te midden van de wereld en hare begeerlijkheden; dat zal hij nooit leeren, zoo we hem tot zijn achttiende jaar houden op dien voet als tot heden is geschied, waarbij dag voor dag, uur voor uur iedere zijner gangen, daden en bewegingen zijn voorgeschreven en afgepast. Al kosten we voortgaan met hem op deze wijze te omgeven en na te treden (dat ik niet meer doenlijk achte, sinds we uit het exempel van heden gezien hebben, dat het hem altijd mogelijk zal zijn aan onze waakzaamheid te ontsnappen; maar ik wil die moeilijkheid stellen) dan zal men dusdoende naar alle waarschijnlijkheid bij machte wezen zijn voet te bewaren voor struikelen, zijne hand van het kwade te doen, maar daarmede is toch nog niet zijn hart behouden, noch zijne ziele gered."

»Maar, lieve hemel, wat zotte redenatie is dit nu voor een geleerd man, en die nog daartoe een godkundige is!" riep de Burgemeester met ergernis. »Moet men hem dan naar ijdele vermaken voeren en in verzoekingen leiden, om zijn hart te bewaren! Wat zegt gij daartoe, meester Zwaerdecroon?"

»Ik moet erkennen," antwoordde de ondervraagde, niet zonder eenige aarzeling de la Rivière aanziende, »dat ik het met de studeerkamer houde, als ’t op het verzekeren van een jonk harte aankomt."

»Lacen! dat gij waarheid spraakt! voor velen ware het redmiddel gevonden," hervatte de la Rivière, »doch het is immers onmogelijk een jong mensch volkomentlijk af te sluiten van alle indrukken van buiten. En nog daartoe, de cel veiligt niet tegen de zonde, en die ’t minst aan de wereld daar buiten gewend is, zal het lichtste gevaar loopen om door hare schadelijke werkinge te worden aangedaan. Uit het hart komen voort booze bedenkingen, en dat kwaad trekt niet in de boeken, maar wel door de boeken ook de nutste en meest onmisbare, kan het spreken tot