Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/74

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

het hart, en samenzweren met het booze daarin. — God alleen kan het harte bewaren en de ziel behouden, en wat de menschen daartoe kunnen doen voor zich zelven en voor anderen is luttel en zonder kracht bij mangel van hoogere hulp."

»En kan deze naar uw gevoelen niet in de studeerkamer verkregen worden?" vroeg Zwaerdecroon wat gekrenkt.

»De ervaring heeft u zeker het tegendeel geleerd, meester Bernardus," hernam de la Rivière zachtmoedig, »wie die u kent zal het betwijfelen; maar gij zult mij toch moeten toestemmen, dat hier alles zal afhangen van de stemming, waarin men zich bevindt, of liever van de conditie, waarin men staat tot God… ik ontken niet dat voor luiden van uwen mijn leeftijd en denkwijze, de afzondering eene begeerlijke zake zij, zelfs niet dat men ze een jonkman als middel ter bevordering zijner studiën zoude behooren aan te bevelen; maar ik houd dit staande, dat zij een zoodanigen eer schaden dan baten zal, waar zij wordt opgelegd als behoedmiddel tegen zedelijk kwaad."

»Ik versta mij niet op uwe theoriën," viel de Burgemeester hem in, »en ik zeg maar als men Floris niet naar de kermis had laten gaan, onder pretext dat er een olifant te zien was, en als men gezorgd had zich niet van hem te scheiden, dat hij dan behoed ware geweest van zijn eigenen weg te gaan; aan te landen in gezelschap, daar hij in elk geval niet thuis hoort, en vorders tegen al wat daar nog uit kan volgen… Alzoo mijnheer de gouverneur, erken gij liever dat gij eene fout hebt begaan, met hem tot alles in de gelegenheid te stellen, dan te trachten dit goed te maken, door die voor te dragen als regel voor ’t vervolg…"

»’t Is zeer mogelijk, heer Burgemeester, dat hieruit volgt wat ons zorge, onrust, en wat God verhoede, onheil kan brengen; onder allen wie ’t grieven zou, zal ik zeker niet de minste smarte dragen; doch ik zal nooit erkennen eene fout te hebben begaan met een aankomenden jonkman, wiens uitzicht mij nog meer dan zijne dringende beden verzekerde, dat hij de muffe studeerkamer moede was en behoefte had aan beweging en afleiding; dat ik dien jonkman eene recreatie heb toegestaan, die hij andere jongelieden zag nemen, en daaraf hij zich wondergroote voorstellingen had gemaakt. Zijn er bij hem schadelijke disposities, die zich ter dezer occasie toonen, ze zouden niet achtergebleven zijn zich te ontwikkelen bij iedere andere aanleiding, door geen menschen-