Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/149

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zulk een model te voren, en voor Hare Hoogheid de Prinses heb ik welhaast groote mythologische voorstellingen uit te voeren; gij zult mijn Amor zijn!

— En dan zoudt gij zoo uiterst straf mij van mijne Psyche berooven!

— Ik zeg dat nog niet; zoo gij hare portuur zijt en met oogmerken van hijlik het hof maakt, ben ik zoo’n rouwe huwlijkshater niet om u tegen te zijn; alleen, gij moet u bepalen tot ééne dame, en zoet zou het mij wezen te hooren, zoo dat Demoiselle Lucienne d’Arcy ware; want, wat de andere betreft, tenzij gij Prins van den bloede zijt… vreeze ik…

— Luister, mijn goede Mijnheer Honthorst! luister. Ik beloof u dit, ja zweer u desnoods bij mijne eer als edelman, slechts eene van deze twee dames is en kan mijne keuze zijn; voor de andere heb ik niets dan eene trouwe, eerlijke vriendschap, die haar dient en steunt.

— En weet zij volkomen wat zij in u heeft en vinden zal?

— Volkomen, zoover zij het voor haar persoon en belang noodig heeft.

— En wie van de twee dames is de vriendin, wie de geliefde? de dame van het balkon of de dame van de wandeling te paard?

— Vergeef mij, maar dát kan ik u niet zeggen, voordat gij beloofd hebt haar en mij hulp te verleenen.

— Ik verklaar u ronduit: in eene amourette voor de Prinses Louise van Bohemen help ik u niet voort…

— ’t Is geene amourette, ’t is de vurigste en wanhopigste hartstocht, en daarbij…

— Welnu?

— Niet meer een onbeantwoorde.

Honthorst verbleekte van schrik.

— Heer Ridder! nu moet ik van dat alles meer weten, of ik ga nog dit zelfde uur alles aan de Koninginne-weduwe ontdekken.

— Ik zal u alles zeggen, maar niet nu, niet nu, zij wacht mij; bedenk toch! zij wacht daarginds alleen.

— Gij hebt gelijk; maar ik weet nog niet eenmaal uw naam?

— René de l’Espine; maar die naam zegt u nog niets; wilt gij mij dezen avond komen zien op mijne kamer?