Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/150

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Zeer zeker wil ik dat!

— En mij geheimhouding zweren tot zoolang…

— Ik zweer niet, maar ik beloof alleen op ééne voorwaarde.

— Zij is?

— Ziet gij, Ridder! ik weet dat de Fransche galanterie eene tale heeft, die het harte bederft, terwijl zij het gehoor treft, die het kwade tot goed weet om te tooveren; de teere jeugd der Prinses is onbekwaam hier onderscheid te kennen; wees voorzichtig en bedachtzaam omtrent haar, zij moge u heilig zijn als eene zuster…

— Zeg liever heilig als de bruid van een Vorst! want zij is het; maar, vraag niet meer, want daar zie ik Mevrouw de Sourdiac, die ik ook afspraak gegeven heb en die ik ontvlieden moet, om Louise niet onbeschermd te laten.

— Gij kent Mevrouw de Sourdiac? ik zal u te avond ook van haar moeten spreken: zij haat Mejonkvrouw d’Arcy, en zij wil haar in ’t verderf storten!

— Hemel, die slang! maar. dat zegt niets, nu ik gewaarschuwd ben, is Lucienne gered; wees gerust! en haastig met de hand groetende, ijlde hij weg.

Honthorst, die ook geen lust had Mevrouw de Sourdiac te ontmoeten, ging een zijpad in, en ontmoette daar den jongen Prins Robert van Bohemen, een zijner leerlingen, die hem vroolijk te gemoet sprong.

— Mijn beste meester Honthorst! ik ben zoo tevreden! Mevrouw mijne moeder heeft mij zooeven weggezonden, met de goede hoop dat wij allen heden op dit kasteel overnachten zullen. Ik ben hier zoo graag, veel liever dan in Den Haag in dat kleine huis in ’t Voorhout, dat niets van een paleis heeft, en, niet waar? Koninginnen en Prinsen moeten in de paleizen wonen!

— Wel zeker, mijn Prins! en uwe zuster, Prinses Louise, zal ook wel vernoegd zijn met die schikking?

— Zij vooral! toen wij voormaals hier verblijf hadden, was zij zoo vroolijk, zoo gelukkig en zoo goed gehumeurd, als we haar nu nooit meer zien!

— Nu dan, Prins! gij kunt haar die blijde tijding meedeelen, zij wandelt bij de diergaarde.