Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/158

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bezwijmens geschokt, de kreet van Robert en ’t gevaar, dat René dreigde, brachten haar werkelijk in dien toestand; maar op datzelfde oogenblik waren Lucienne d’Arcy en de Landgraaf Willem op de plaats der algemeene samenkomst aangekomen, en de eerste had zich deelnemend tot hulpe der Prinses bevlijtigd; vlugzout en welriekend water waren toen als nu de eerste hulpmiddelen, die ook werkelijk baat gaven. Terwijl Louise bezig was, zoo goed zij kon, de oorzaak van haar toestand te verklaren, was er nog een persoon bij gekomen, die zeker eene minder goedwillige, en evenwel eene meer scherpe opmerkster moest zijn: de Markiezin de Sourdiac!

De Markiezin de Sourdiac was nog vroeg genoeg dáár geweest, om de opmerking te maken, dat Lucienne en de Landgraaf niet tegelijk waren gekomen, hoewel zij te zamen de wandeling hadden aangevangen, dat Lucienne d’Arcy het eerst met hooggekleurd gelaat in eene zekere verwarring de diergaarde had bereikt, terwijl de Landgraaf, bleek, met gebogen hoofd, en als iemand die gansch verslagen is, langs eene andere zijde zich naar die plaats der samenkomsten had begeven; later zullen wij opmerken, dat er tusschen dit paar eene strakheid heerschte, die van de zijde der Jonkvrouw zich in koele hoogheid uitte, en van die des Graven door iets als deemoedigen schroom werd uitgesproken.

Mevrouw de Sourdiac dan, zoo haast zij den toestand opmerkte, waaruit Louise van Bohemen langzaam bekwam, had hare deelneming geuit op eigenaardige wijze, overdreven klaagtonen en luide uitroepingen van schrik slakende, die zelfs ongepast waren geweest, al had de Prinses zich in doodelijk gevaar bevonden, en die slechts dienden om de heeren en dames van het gezelschap, die nu dicht in de nabijheid waren of werkelijk aankwamen, te onderrichten dat er iets ongewoons was gebeurd. Ditzelfde geruchtwekkende medegevoel betoonde zij daarop in den strijd, waarvan zij nog iets had opgemerkt, en er was geen eind aan hare vragen en verwonderingskreten; maar toen zij de verzoening der kampenden aanschouwde, toen zij den Landgraaf hoorde spreken van eene voldoening, die er gegeven moest worden, trad zij dichter bij de groep, en Diedrik herkennende, riep zij uit: