Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/161

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

denking van Lucienne af te weren: — Ik geloof met u, Mevrouw! dat deze jonge man niet is, wat hij schijnt; maar als het op een ontmaskeren gaat, geloof ik dat hier zooveel te doen zal zijn, als op een Venetiaansch carnaval, en wees zoo goed mij te waarschuwen, want als het zijn moet BEGIN IK; en zijn blik was zoo koud en dreigend, dat zij het hoofd boog en zeer getroffen zweeg; dat was buitendien noodig, want een kleine stoet was genaderd door de rechte laan; allen richtten den blik derwaarts; er kwam eenige beweging onder de Heeren, die zich wat ter zijde schaarden; de dames, die gezeten waren, stonden op; de Koninginne-moeder kwam tot hen met hare vorstelijke bezoeksters. De drie Vorstinnen gingen op eene rij, Maria de Medicis in het midden, de Prinses van Oranje de rechterhand gevende en den linkerarm geleund op dien van Elisabeth van Bohemen. In hun gevolg bevonden zich nu ook Mijnheer en Mevrouw Fabroni, de Markies de Sourdiac en Meester Gerard Honthorst; de laatste had zich aan dit gezelschap aangesloten op de volgende wijze. Toen hij zeker was van de wandeling der Koningin, had hij zich in haar weg geplaatst, en als hij verwacht had, werd hij terstond opgemerkt door de Prinses van Oranje, die hem toesprak, vele vragen deed, waarop hij den tact had zulke antwoorden te geven, die alle moeielijke quaestiën van het oogenblik in ’t midden lieten, hetgeen niet belette, dat Maria intusschen, zichtbaar ontrust, hem aanzag, als smeekte zij hem goeden wil en bedachtzaamheid te leggen in zijne woorden; ten laatste zich niet meer meesteresse, brak zij voor eene wijle de orde van hare wandelrij, onder voorwendsel Honthorst uitlegging te vragen van eene mythologische beeldengroep; en eens daar met hem samen, zeide zij zacht en haastig:

— Ik smeek u, Mijnheer! geen woord omtrent het voorgevallene van dezen ochtend aan Mevrouw de Prinses, en nog minder aan de Koningin, bovenal het diepste geheim over het biljet van Koning Karel!

— Maar, Mevrouw! Uwe Majesteit kòn vreezen, dat ik zonder deze aanbeveling die geheimhouding niet zou hebben geoefend? hernam Honthorst, en dacht in zich zelven: »mij zoo te wantrouwen, en mij toch een vertrouwen te schenken, als dat van dezen morgen, ziedaar zonderlinge roekeloosheid!” en te-