Pagina:Bosboom-Toussaint, Het Huis Honselaarsdijk in 1638 enz. (1886).pdf/387

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

uit zijne fiere trekken, uit zijn groot zwaarmoedig oog wel den vrijwilligen deemoed van den minnaar onderscheiden, maar niet de gedweeheid van den slaaf.

Al vermoedt de jonkvrouw het zelve niet, al heeft zelfs de jonge man het zich misschien nog niet bekend, wij herkennen in hem den minnaar, en een gevaarlijke is hij tevens, als men zijne edele gestalte, de fijne mannelijke schoonheid van zijn gelaat en de zachte waardigheid zijner houding voor zoovele krachten tot verleiding, en dus als zoovele gevaren mederekent; maar er is blijkbaar een verschil van stand tusschen hen, dat hem zeker de grootste terughouding oplegt, bij het gebruiken van zijne uiterlijke voordeelen: ondanks het keurige zwart. fluweel, met satijn afgezet, ondanks de rijke witte struisveder van de barret, schijnt hij geen edelman, maar een burger, geen heer, maar een dienaar, geen patriciër, maar op zijn best klerk of kunstenaar… hij draagt geen degen!

En eene Venetiane als Felicia Manolessa heeft reeds te veel den ernst des levens en de gevaren van hare exceptioneele positie begrepen, om niet met al het zelfgevoel der jonkvrouw, en al de fiere hoogheid der patricische, neêr te zien op den plebejer, zelfs al ziet de hartstochtelijke dochter der Lagunen tegelijk in hem den beminnelijksten jonkman, ten minste zoo het nog niet te laat is, zoo niet het woord liefde werkelijk tusschen hen is uitgesproken.

Luisteren wij naar hetgeen zij zeggen, misschien heldert ons dat veel op.

Den arm achteloos leunende op de fijn gebeeldhouwde arabesken der rood marmeren bank, stond zij daar, in het midden van bloeiende oleanders en oranjeboomen, met haar witten sluier en haar wit satijnen gewaad, als eene heilige in eene groene nis, en terwijl zij even het hoofd schudde, waarbij zich de goudblonde lokken en het oog, diep blauw als de donkere wateren der Lagune, met zacht verwijt tot hem ophieven, sprak zij:

— Droevig voorwaar is de tijding, die gij mij brengt, messer Manfrede, maar zij is voor mij niet nieuw; een week geleden heeft de doorluchtige Senaat mij bericht gegeven van het overlijden mijns broeders in den vreemde.

— En toch geen rouwgewaad! riep hij met droevige teleur-