Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/104

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

de Spaansche jongeling zich scheiden kon van den Hervormer. Deze handelwijze met Paul, waardoor de Jonkvrouw hem verder aan de opmerkzaamheid onttrok, was een gevolg van haar gesprek met Aernoud, toen hij haar had weggevoerd uit den kring harer gasten. Hij had haar met zooveel dringenden ernst ondervraagd over alles, wat zij van den Duitscher weten kon, haar met zooveel hartstochtelijke klem onderhouden over het booze opzet van Luther en zijne volgers, over het radelooze ondernemen dier menschen, om zich te verzetten tegen de algemeene Kerk en tegen het oud geloof der Vaderen, dat ze schielijk begreep, hoe groot de uitbarsting zoude zijn, als deze vaste overtuiging en deze onwrikbare beginselen zouden stuiten, tegen den vurigen geestdrift van den jongeling. Zij wilde die botsing voorkomen. Zij wilde den onvoorzichtigen vreemdeling, wien zij bescherming en gastvrijheid had toegezegd, niet opofferen aan de strenge denkwijze van haren geliefde; maar ook wilde zij de driften van dezen niet opruien door tegenspraak. Zij kende zich geen en moed genoeg, om Paul te handhaven tegen Aernoud, en zoo de laatste zich als vijand stelde tegenover den eerste, wist zij, dat ze ge ene keuze konde hebben. Zij wilde liever de bitterheid verzachten, en elken argwaan afleiden; daarom beantwoordde zij iedere zijner ernstige vragen met losse onverschilligheid. »Zij kon die zaken niet zoo ernstig inzien,” sprak zij; »dat waren twisten, die de Godgeleerden met elkander moesten afmaken, en die niet waard konden zijn, dat gelieven er zich een oogenblik meê verpijnden, als ze te zamen waren. Zij had den Lutheraan geherbergd, zooals zij het eenen Jood zou hebben gedaan; zoo één van beiden het huis had verontreinigd, zou Pater Luciaan met wierook en wijwater gereed zijn om de plek van het booze te zuiveren, en de hovelingen van Bisschop Philips zouden daarna niet minder hare eetzaal betreden. Hare voorouders hadden Utrechtenaars en Gelderschen te gelijk onder hun dak gehuisd, en niemand had het hun ten kwade geduid: zoo ook moest zij het recht hebben, het arme kettersjongsken van Wittenberg eene voetbank toe te werpen, terwijl zij den Kanoniken van Utrecht de eereplaatsen wees. En zoo de student, bij wijze van