Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/105

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tafelspel, de legende van Luther ging voordragen, was het niet vreemd, dat de gasten luisterden tot tijdverdrijf; en zoo ook dit nog ergerlijk kon zijn of gevaarlijk, zij beiden luisterden immers niet: zij hadden wel iets beters te spreken en te denken, dan dat, wat men daar ginder verhandelde.” In het eind zij wist zoo vluchtig heen te schertsen over de hoofdzaak, zoo behendig elk onderzoek te ontduiken, dat rechtstreeks haar aanging; ze wist hem zoo spelend te overtuigen, dat dit alles ten minste hare belangstelling niet wekte of wekken zou de en hem zoo vleiend af te leiden van het gevreesde onderwerlp op een zoeter, dat hem aanlokte; ze wist zijne aandacht zoo onmerkbaar heen te troonen naar haar zelve — dat vrouwelijke list door vrouwelijke lieftalligheid gesteund, ten laatste volkomen zegepraalde op de bezorgde waakzaamheid van den man. En Aernoud was in slaap gewiegd door hare rust: de duif bracht den geblinddoekten valk werwaarts zij wilde. Misschien een weinig gekwetst door dit bewijs, dat zijne geliefde luchtig heendartelde over het ééne noodige, over het ernstige belang van haren Godsdienst, was het hem toch als eene geruststelling, dat ze niet op ongeoorloofde paden zoeken zoude wat hare belangstelling zoo weinig trok; en dat was juist de gerustheid, die hij noodig had. Later zoude hij het immers in zijne macht hebben, haar tot beter oordeel te brengen; nu was hem hare onverschilligheid welkom, en om niets ter wereld zoude hij haar daaruit hebben willen opwekken. Daarom stemde hij het haar gaarne toe, gelijk hij het ook zelf geloofde dat de Vicaris wel uit voorzichtigheid den jongen Lutheraan in haar huis kon gebracht hebben, als in eene eervolle gijzeling, en dat het zeker raadzaam ware, hem veilig op Lauernesse te houden tot nadere verklaring van Vader Boudewijn. Ze waren het du; volkomen eens, en wel uit zeer verschillende oogmerken; want waarlijk, Ottelijne had zich vermomd. En voor het eerst had de oprechte duive geveinsd, geveinsd tegenover den man, wien ze gewoon was hare innigste gedachten te ontvouwen, en die tot hiertoe al.tijd den vrijen blik had geslagen in haar open gemoed, voor wien haar hart geen plooien placht te hebben, noch hare ziel schuilhoeken. Voor het eerst had zij eenen sluier geworpen