Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/109

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vroolijker gemoedsstemming, en bij al de bevalligheid die deze miste. Wat zwol dat vaderhart van blijdschap, als dat schoone blonde hoofdje, dat zich zoo liefkoozend aanleunde tegen het warme bont van zijn overkleed, de diepzinnige voorstellen van zijnen vereerden Aristoteles leerde begrijpen; als die schoone blauwe oogen met zooveel heldere bevatting naar hem opzagen, wanneer hij haar al de schatten der klassieke letterkunde mededeelde, die bijna was verstikt geworden in de kloosters, en die op nieuw door de Lascarissen en Demetriussen, geholpen door de uitvinding der drukkunst, was aan het licht gebracht! En met hoeveel vadertrots zag hij hare fijne blanke vingers over het gladde perkament glijden, en er een zwierig en duidelijk schrift op drukken, dat hij als proeve der veelgeachte kunst van schoonschrijven aan zijne hooggeleerde vrienden konde toonen! Neen, geen toegejuicht auteur heeft eene voldoening gekend gelijk aan de zijne, toen deze doorluchtige mannen hem in zijne dochter eene tweede Laura Cereti voorspelden, en geene rust haalde bij zijne rust, toen zij allen hem op zijn sterfbed verzekerden, dat Ottelijne hun een dierbaar pand was, waarop zij altijd het oog zouden gericht houden, als op een kostbaar erfdeel, dat hun van hem toekwam. Want de Jonkvrouw was nog slechts veertien jaren, toen de vader stierf, en Heer Herbert was vervallen tot de bewusteloosheid van eenen kindschen ouderdom. Dus voortlevende in den kring, dien de vader rondom haar verzameld had, miste zij den leermeester niet. Hare hoogere opvoeding ging altijd voort. Wel rukten dood en lotwisseling sommige dier mannen van hare zijde, maar jeugdiger vulden die plaatsen aan: jonge menschen, die zich gevormd hadden op reizen of gerijpt waren op buitenlandsche hoogescholen; die nieuwe begrippen medebrachten en nieuwer smaak in de letteren; die de aanvallen, tegen de Scholastiek in Duitschland gewaagd, goedkeurden en schraagden; die de Italiaansche letteren beoefenden, die Boccacio en Dante recht deden. De Godsdienstbegrippen konden niet onaangeroerd blijven, waar zoo velerlei denkbeelden werden getoetst. Maar het was een zonderling mysticismus of eene roekelooze vrijzinnigheid, of de gevaarlijkste onverschilligheid, die ze in de plaats