Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/140

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ook wilde hem toonen, dat geene mindere zucht haar tot hem trok, en ziet, hoe vaardig ook zij hem te gemoet wil, eer zij, de deur van haar vertrek heeft bereikt, vliegt de geliefde die binnen, die geliefde, dien de hartstocht tot nog sterker spoed heeft voortgejaagd! Sidderend van vreugde en hoog blozend van verrassing, wil zij zich neerwerpen aan zijne trouwe borst… maar zie… een koud en afwerend gebaar drijft haar terug… ook hij zelf wijkt twee schreden achterwaarts, strak en dreigend staat zijn oog en schiet brandende blikken op haar; maar het was, een andere gloed dan die der liefde. Op zijn voorhoofd, dat, evenals zijn gelaat, gloeit van sterke inspanning, tréken zich diepe rimpels. Wild en ordeloos hangt hem het haar, en zijn mond spreekt haastig, maar met zonderlinge klem: Aanhoor eerst, Mejonkvrouw! Een woord van ernst.

Nooit viel eene blijder hoop sneller tot harder teleurstelling terug, dan Ottelijne’s hoop, toen zij zich zóó zag weggeweerd uit de armen van den geliefde; toen ze haren Aernoud zoo koel vond en zoo hard, hem, dien ze zoo vurig minnend zich had gedacht! Ook zonk ze bijna inéén van schrik; zij kon niet zoo snel hare gedachten verzamelen, om er eene oorzaak voor uit te vinden; het duizelde haar in het hoofd, en zij begreep slechts onzeker, dat het iets vreeselijks moest zijn, dát was gebeurd, of nog moest voorvallen. Eer zij het zelve wist, had Reiniersz woord haar naar haren armstoel teruggevoerd. Zijnen hoed, welks prachtige vederen geknakt waren van den wind en den snellen rit, wierp hij verre van zich op hare tafel; daarna plaatste hij zich vóór haar, de armen over de borst gekruist, het felle lynxoog onuitstaanbaar scherp op haar gericht, en toen sprak hij haar aan met eene stem, waarin hij vastheid, wilde leggen en kalmte, maar die bij tusschenpoozen beefde. Iedere zijner bewegingen, ook de onverschilligste, had iets dat vrees aanjoeg, want hij was verschrikkelijk in die houding; maar toch; bij die vrees eischte hij eenen tol van medelijden, want het was hem aan te zien, dat hij veel leed. Iedere trek van zijn gelaat verried eenen innigen, folterenden angst, en zijn hartstochtelijk hijgen naar antwoord moest verwoestend zijn voor zielsen lichaamskracht beide.