Pagina:Bosboom-Toussaint, Het huis Lauernesse (1885).pdf/222

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

was toch Aernoud nog niet zoo gansch verblind door zijnen toorn, om niet snel te bevatten, dat deze groothartige toespraak hem nog sterker de handen bond dan de boeien, die hem zoo straks nog verhinderden ze te verwegen. Maar zoo zijne natuurlijke edelmoedigheid het hem belette nu gebruik te maken van zijn voordeel, geen woord van eenig mensch ware toch machtig geweest, hem in zachter stemming te brengen, dan in die van verkropte woede, en het denkbeeld van verzoening vond hij even ongerijmd als de verdere hulp van dien vijand onnoodig.

Ook scheidde hij zich snel van dezen, terwijl hij hem hoonend toevoegde: »Geen vrede met u in der eeuwigheid, Lutheraan! Eeuwige strijd tegen u, ketter en verdediger der ketters! Strijd tegen u, zoolang ik ademhaal!”

En dat woord was hem zoo waarlijk ernst, dat, sinds die vriendelijke ontmoeting, de stad van Gijsbrecht hem een voorwerp werd van rustelooze aandacht.

Hier huisden de Lutheranen, hier durfden zij in schendige bijeenkomsten samenscholen, hier zoude hij niet naar schaduwen grijpen, waar hij der gerechtigheid en der Kerk offers wilde brengen; en zoo vaak daarna zijne dwepende ijverziekte zich lucht wilde geven, zoo vaak zijne handen jeukten naar daden en zijne tanden knersten van spijt, zag men hem ijlend voortjagen naar de Amstelstad. Het was vreeselijk, dat hij er juist zijn moest op den dag dat een bode van Utrecht tot hem gezonden werd te Dordt.